Dit gaat over de toekomst van uw kind

FABELS OVER SEKSUELE
GEAARDHEID ONTMASKERD
(EMASO)

Als u niet uit Zweden komt of daar woont, klik dan hier voor achtergrondinformatie over deze webpagina.

Ik hoop dat de informatie die volgt, u in zijn openheid zal aanspreken en dat niemand erdoor gekwetst zal worden. Mijn bezorgdheid voor onze kinderen en kleinkinderen drijft me ertoe de waarheid naar voren te brengen waarmee ik bekend ben geworden.

WAARSCHUWING! Deze webpagina is NIET voor kinderen. Delen van het materiaal dat hier wordt aangeboden is overgenomen van de officiële webpagina van de belangrijkste homoseksuele organisatie in Zweden, RFSL, die ruim gesubsidieerd wordt met belastinggeld. Het materiaal is erg obsceen en goor en ik laat het hier zien om de volgende redenen:

1. Het is een voorbeeld van waar we als Zweden mee te maken hebben en van wat er met ons belastinggeld gebeurt. Dit moet dienen als afschrikwekkend voorbeeld van wat er kan gebeuren als een natie grove sodomie aanmoedigt.

2. Het wil bezorgde ouders motiveren hun kinderen te behoeden voor de levensstijl die ze hier te zien krijgen.

3. Verontruste Zorginstanties kunnen gaan begrijpen waarom de volgende epidemie van seksueel overdraagbare aandoeningen op de loer ligt. U zult gaan zien en begrijpen dat de verschillende vormen van anale praktijken, waar meer dan tweederde van de mannelijke homoseksuelen zich mee bezig houdt, verstrekkende gevolgen hebben voor de openbare gezondheid.

Onthoudt goed dat de verdorven levensstijl, die zo schaamteloos en opvallend wordt gepropageerd door RFSL, niet alleen op hun website maar ook in hun verspreide materiaal, iets is dat onderdeel uitmaakt van ons openbare schoolprogramma. Vuiligheid en vunzigheid voeren de boventoon, zoals u zult ontdekken. De meeste mensen vinden het RFSL materiaal ongetwijfeld weerzinwekkend. Maar voor onze ontvankelijke kinderen, van wie er al velen worstelen met problemen rond hun mannelijke of vrouwelijke identiteit, is, als ze uit school komen en naar de RFSL website surfen, het materiaal niets minder dan pornografie. Maar als je de verwijzingen naar het RFSL materiaal wilt ontlopen, vind je nauwelijks enige waarschuwing.

Recent nieuws:

Als onderdeel van het programma van het Homo Festival in Stockholm afgelopen zomer was er een discussie forum dat bestond uit leiders van de meeste politieke partijen in ons land. Een van de onderwerpen genoot de speciale belangstelling van de RFSL, maar het was geen onderwerp dat de Zweden over het algemeen interesseert. Het ging erover of kleine jongens, meisjes rokjes zouden moeten gaan dragen in groep 1 en 2 of op de basisschool. Het is niet toevallig dat een dergelijk onderwerp, dat voor partijleiders normaliter een nogal stom onderwerp is om over te debatteren, de RFSL na aan het hart ligt, omdat de homoseksuele gemeenschap maar al te goed weet dat hun homoseksualiteit juist begon met een verwarring over hun geslacht op heel jonge leeftijd. Door een dergelijk programma in de laagste schoolklassen aan te bieden, kunnen kwetsbare jongens zelf op een dag homoseksueel worden en de gelederen aanvullen van de homoseksuele lobby met alle daarbijbehorende groei aan macht, geld en invloed. Er is meer te lezen over dergelijke verwarring over het geslacht (de oorzaak van de meeste homoseksualiteit) onder het kopje Fabel 2 hieronder.

Inleiding

Mijn naam is Ron Linden. Ik ben Zweeds staatsburger uit Skåne, de zuidelijkste provincie van ons land. Ik ben afgestudeerd als ingenieur aan de Chalmers Universiteit in Göteborg in Zweden, waarna ik onderzoek deed in Californie waar ik ook mijn Ph.D. (doctors) titel verwierf in 1982 aan de Universiteit van Californie, Davis. Maar een paar jaar geleden heeft mijn onderzoek een heel ander karakter gekregen. Mijn recente onderzoeken hebben zich afgespeeld op het gebied van de gedragswetenschappen. Ik heb speciaal onderzoek gedaan naar homoseksualiteit en de achterliggende oorzaken daarvan. Wat we ontdekt hebben kwam voor mij als een volslagen verrassing. De waarheid is anders dan de meeste mensen denken en gaat vaak in tegen wat vandaag de dag als ‘politiek correct’ wordt beschouwd. Ik ben veranderd van een hierin ongeinteresseerde persoon in een lijder aan homofobie (zie voetnoot onderaan), die grote angst heeft gekregen voor de vernietigende uitwerking van de activiteiten van de homolobby in ons land op onze kinderen. Daarom voel ik mij verplicht aan anderen, en vooral aan ouders en grootouders, door te geven wat ik ontdekt heb. In het bijzonder voel ik mij ertoe gedrongen drie fabels te ontmaskeren die in brede kring voor waar worden aangenomen. Het zou moreel gesproken verkeerd zijn deze belangrijke informatie achter te houden. Dat zou ouders en grootouders de mogelijkheid ontnemen om kennis te vergaren over de manier waarop ze een homoseksueel kind of kleinkind kunnen behoeden voor homoseksueel gedrag. Vooral vaders spelen een uiterst belangrijke rol in de ontwikkeling van de mannelijkheid in hun zoon. Zij kunnen voorkomen dat homoseksualiteit zich manifesteert als hun kind in de puberteit komt. Wat ik ga zeggen is louter en alleen gebaseerd op onderzoek en wetenschappelijke studies en rapporten. Het is niet gebaseerd op religieuze of morele meningen over dit onderwerp, met uitzondering van de link onderaan de kolom aan de zijkant. Ik zal vooral spreken over homoseksualiteit onder mannen, omdat de oorsprong en de ontwikkeling daarvan goed gedocumenteerd zijn. De ontwikkeling van lesbisch gedrag onder vrouwen wordt nog niet even goed begrepen. Deze documentaire is dus bedoeld voor ouders en grootouders en niet voor mensen die al homoseksueel zijn. Ik herhaal: Dit is niet voor u bedoeld als u al homoseksueel gedrag hebt ontwikkeld.

Voetnoot:

Er bestaan twee soorten homofobie (angst voor homoseksualiteit). De eerste soort bestaat uit angst voor de invloed die de homoseksuele propaganda en popularisatie in de media zal hebben op onze kinderen. Deze homofobie betreft veel mensen in ons land.

De tweede soort bestaat uit mensen die zich bedreigd voelen door de homomaffia/homolobby. De dreiging kan verschillende vormen hebben. Sommige mensen zijn bang omdat de homomaffia hen en hun familie fysiek bedreigt, zoals we in de voorbeelden zullen gaan zien. Overige angst wordt veroorzaakt door niet-gewelddadige bedreiging. Dat kan de angst zijn van een religieuze leider die overheidssubsidie dreigt te verliezen als hij kerklidmaatschap en kerkfuncties niet openstelt voor homoseksuelen. We gaan dit zien. Het kan ook zo zijn dat zakenmensen hun klanten verliezen vanwege intimidatie door de homomaffia. Ook mensen die carriere aan het maken zijn in wat voor richting dan ook, zijn soms bang voor homogroepen die mensen onder druk zetten, of voor media, die hen bestempelen als zijnde homofobisch.

De meeste homofobie-lijders van de eerste categorie zijn ook typisch lijders van de tweede categorie, omdat ze bang zijn lasting gevallen te worden als ze hun mond open doen om hun mening te geven in wat voor openbare setting dan ook. (Mensen die niet aan homofobie van de eerste soort lijden, worden homofielen genoemd, en zijn als zodanig nooit lijders aan homofobie van de tweede soort, omdat zij natuurlijk nooit bedreigd of geintimideerd worden door de homomafia). Mensen die aan beide soorten homofobie lijden (dat aantal is veel kleiner) zijn degenen die zich zowel zorgen maken over de invloed van de homoseksuele agenda op onze kinderen, als over hun eigen veiligheid en carriere/zaak, omdat ze hun mond in oppositie hebben durven open doen. Er bestaat natuurlijk ook een grijs gebied tussen homofobie en homofilie.

Niet voor kinderen

Het materiaal dat ik hier aanvoer is niet geschikt voor kinderen. De principes waarover u hier geinformeerd wordt zouden toegepast moeten worden op uw kinderen, maar het materiaal zelf is louter bedoeld voor u, de ouder. Mijn voordracht komt in twee gedeeltes:

1. Welke seksuele geaardheid is het meest wenselijk voor uw kind of kleinkind? Zonder de juiste informatie over de homoseksuele levensstijl, en de praktijken die daarbij horen, bent u niet in staat te beslissen hoe ver u wilt gaan bij het promoten van de ontwikkeling van een van de twee geaardheden (homo of hetero).

2. Hoe kunt u tijdens de ontwikkelingsjaren van uw kind, een goed fundament leggen voor de seksuele geaardheid die zich zal gaan manifesteren tijdens de puberteit?

3. Wordt een kind homo- of heteroseksueel geboren? Zit dat in zijn genen?

INHOUDSOPGAVE

De inleiding en de drie hoofdstukken (fabels) worden onderverdeeld in de volgende subhoofdstukken (door op een hoofdstuk of subhoofdstuk te klikken komt dat onderwerp direct tevoorschijn):

Inleiding

Verwijzingen

Rondreis door Zweden

Fabel nummer 1: De heteroseksuele en homoseksuele levensstijl zijn even gezond en verkieslijk.

1. Gemiddelde levensverwachting

2. Gebruik van illegale drugs

3. Zelfmoordpercentage

4. Percentage van pedofielen

5. Seksueel overdraagbare aandoeningen(SOA’s)

6. Ontrouw aan partner

7. Sociale en religieuze acceptatie

8. Abnormale aandacht voor seks

9. Rectale problemen

Fabel nummer 2: Je kunt geen invloed hebben op de seksuele geaardheid van je kind, als die zich openbaart in de puberteit.

1. Overtuigende uitkomsten van intensief onderzoek worden verduisterd door de homolobby

2. Onderzoeksrapport door Bieber et al (REF. 4)

3. Conclusies die getrokken moeten worden

4. DE SCHAAMTE PARADE

5. Meer over de rol van de vader

6. De normale rol van elk van de ouders

7. Mensen die aangevallen zijn door de homolobby in de USA omdat ze het niet eens waren met hun agenda

8. Mensen die aangevallen zijn in Zweden omdat ze het niet eens waren met hun agenda

Fabel nummer 3: Seksuele geaardheid is iets erfelijks. Het wordt bepaald door de genen.

1. Het vooroordeel/verdraaiing van onderzoeksresultaten door de homolobby

2. Kallman

3. Bailey-Pillard (1991)

4. Bailey-Dunne-Martin (2000)

5. Nog een zogenaamde studie (Hamer, Hu, Magnusson, Hu en Pattatucci)

6. Bearman-Bruckner (2001)

7. Simon LeVay (1991)

8. Prenatale hormonale hypothese

9. Trend bij recent homoseksueel “onderzoek”

Inleiding

Verwijzingen: In de voordracht zal ik verwijzen naar drie soorten verwijzingen.

Soort 1. Om de hoofdvoordracht binnen de perken te houden heb ik wat achtergrondmateriaal verzameld onder ‘links’ die je kunt vinden in het menu van de kolom aan de linker zijkant. Zodra je een onderstreept cijfer ziet (bijv.Nr.1) kun je aanvullende informatie vinden over dat onderwerp. Klik op die plaats, of ga naar de kolom aan de linker zijkant en klik daar op hetzelfde cijfer.

Soort 2. Ik heb materiaal gebruikt uit verschillende boeken die ik als bronnen heb gebruikt voor mijn voordracht. Verwijzingen naar deze boeken verschijnen als “REF.” (hoofdletters), gevolgd door een cijfer en dan het nummer van de bladzijde in het boek waar je de informatie kunt vinden. De meeste van deze boeken hebben op hun beurt ook weer veel verwijzingen.

Soort 3. Veel van het bron materiaal dat ik heel belangrijk vind heb ik aangeduid met “ref.” (kleine letters) gevolgd door een cijfer. Deze soort verwijzing gebruik ik ook om te verwijzen naar bijzondere website’s op het Internet. Enkele van deze verwijzingen, vooral RFSL webpagina’s verdwijnen gewoonlijk als hen de grond te heet onder de voeten wordt vanwege hun choquerende materiaal. Ik weet dus niet of een bepaalde link actueel is (nog te zien is) en heb daarom de pagina op tijd voor je “bevroren”. Het materiaal dat ik gebruikt heb was op het web te zien in maart 2007. Alle verwijzingen van deze soort (soort 3) hebben een directe link als je gewoon op het verwijzingscijfer klikt. Een opsomming van alle drie de soorten verwijzingen (“Nr.”, “REF” en “ref”) kun je vinden door te klikken op de link onderaan de kolom aan de linker zijkant.

Terug naar de Inhoudsopgave

Contact U kunt ook met mij communiceren door te schrijven naar:

Ron Linden Kungsgatan 12 211 49 Malmö Zweden

Terug naar de Inhoudsopgave

Rondreis door Zweden

We zijn van plan veel steden in Zweden te bezoeken waar we onze gratis boeken beschikbaar willen stellen. U kunt ons reisschema vinden onder de link “Rondreis door Zweden” in de menubalk bovenaan. We zullen ook een advertentie plaatsen in het plaatselijke nieuwsblad als we naar uw stad toe komen. Maar soms wil een nieuwsblad onze advertentie niet plaatsen. Tenslotte gaat het over informatie die RFSL en haar sympathisanten niet graag in de handen zien komen van ouders en grootouders.

Meest recente situatie: De rondreis werd in 2005 afgerond en zal niet voltooid worden vanwege voortdurende bedreigingen van de homomaffia in ons land. Voor verdere informatie over de rondreis kunt u de link opzoeken in de bovenste menubalk getiteld “homolobby of homomaffia?”

Terug naar de Inhoudsopgave

We zullen nu beginnen met Fabel nummer 1.

Fabel nummer 1: De heteroseksuele en homoseksuele levensstijl zijn even verkieslijk.

Waarom is het noodzakelijk om de gangbare homoseksuele handelingen door te nemen? In hun boek “After the Ball: How America Will Conquer Its Fear of Gays in the `90s” (New York: Penguin, 1989) – wat de feitelijke bijbel is geworden van de homoseksuele agenda – schrijven de geniale verkopers Kirk en Madsen (pagina 146): ”Als je heel anders bent, en de mensen haten je erom, dan moet je het volgende doen: zet eerst je voet tussen de deur door zo gelijk mogelijk te zijn. Dan, maar dan ook alleen dan, als je kleine beetje anders-zijn eindelijk geaccepteerd is, kun je beginnen, een voor een, al je andere eigenaardigheden naar binnen te sleuren. Je wurmt eerst het smalle gedeelte van de wig naar binnen. En zoals het gezegde gaat: als je toestaat dat de neus van de kameel je tent binnenkomt, zal de rest van zijn lijf snel volgen.”

Ze vervolgen op pagina 155:

“We hebben het over de bekering van de emoties, de wil en het verstand van de gemiddelde Amerikaan, door middel van een psychologisch aanvalsplan in de vorm van propaganda die via de media het volk zal beinvloeden.We willen het vanzelfsprekende vooroordeel ontwrichten en naar onze hand zetten – daarbij gebruik makend van dezelfde processen die ervoor gezorgd hebben dat Amerika ons haat zodat hun haat plaats zal maken voor warme belangstelling, of ze dat nu leuk vinden of niet.”

Kirk en Madsen verklaren vervolgens (pagina 155-156):

“Bij Bekering, doen we het natuurlijke stereotype leerproces na door middel van het volgende: we gaan uit van het burgerlijke goede gevoel over kerels die OK zijn en plakken daar het etiket ‘homo’ op. We verzwakken zo de nare gevoelens die het etiket teweegbrengt, en tenslotte vervangen we die gevoelens …. Bij Forceren is het de bedoeling een burger te laten zien die door zijn omgeving wordt afgewezen omdat hij homo’s veroordeelt. Bij Bekering is het de bedoeling diens omgeving te laten zien, die met homo’s omgaat in goed gezelschap. Nogmaals, het is heel moeilijk voor de gemiddelde persoon, die door training en van nature bijna altijd voelt wat hij zijn vrienden ziet voelen, om niet door de knieen te gaan bij een nauwkeurig berekenende advertentie”.

En over de betrouwbaarheid van de advertentie’s verkondigen Kirk en Madsen arrogant (pagina 154):

Het maakt niet uit dat de advertentie’s gelogen zijn. We gebruiken ze immers voor een ethisch goed doel, namelijk om de negatieve stereotypen, die ook leugenachtig zijn, om te draaien, en nog veel slechtere.”

Wel, hier in Zweden is de kameel al volledig de tent binnen gekomen. De goedgelovige Zweden hier hebben de leugens al voor zoete koek geslikt. De RFSL heeft “de eigenaardigheden al een voor een naar binnen geloodst”. Door ze hier op te schrijven hoop ik dat u, ouders, gemotiveerd zult raken om uw kind te behoeden voor een dergelijke levensstijl. Alleen als je je realiseert dat “de advertenties gelogen zijn” zul je op zoek gaan naar de middelen, en die ook vinden, die nodig zijn om een homoseksuele ontwikkeling bij je kind te voorkomen.

Laten we nu de twee levensstijlen eens met elkaar vergelijken. Maar laten we eerst vooropstellen dat – ondanks alle leugens van de RFSL en hun aanhang – de homoseksueel en de heteroseksueel mensen zijn van evengrote waarde. Alle mensen zijn gelijkwaardig. We zouden het daar allemaal over eens moeten zijn. Als we echter gaan praten over wat de wenselijke seksuele geaardheid voor het individu also ook voor de maatschappij is, dan raken de meningen verdeeld. Er zijn mensen die verdedigen dat de homoseksuele levensstijl, met haar gebrek aan taboe’s en haar vrijheid om van elke vorm van seks te genieten, de meest wenselijke levensstijl is. Maar er zijn anderen die geloven dat de heteroseksuele levensstijl geprefereerd moet worden, zowel individueel gezien, als vanuit maatschappelijk perspectief.

Laten we daarom de twee levensstijlen met elkaar vergelijken zodat u, de ouder, voor uzelf kunt uitmaken welke u het wenselijkst vindt voor uw eigen kind, en zodat u maatregelen kunt treffen. Omdat we het hebben over wat u als ouder wenselijk vindt, zullen we alleen praten over wat het beste voor u en uw kind is en niet over de invloed op de maatschappij in zijn geheel (bijv. medische kosten voor seksueel overgedragen ziektes, de kosten die drugsgebruik met zich meebrengt voor de overheid, of hoe ander medisch onderzoek te kampen heeft met gebrek aan middelen ‘dankzij’ de intense aandacht voor AIDS enz.). Als we de twee levensstijlen vergelijken krijgen we het volgende te zien:

Vergelijkingsgebieden

Homoseksueel

Heteroseksueel

1. Gemiddelde levensverwachting

55 jaar (mannen)

75 jaar (mannen)

2. Gebruik van illegale drugs

groter

kleiner

3. Percentage zelfmoorden

groter

17.6 (per 100K/jr)

4. Percentage pedofielen

>3 tot>10

1

5. Seksueel overdraagbare ziektes (SOA)

meer

minder

6. Ontrouw aan partner

meer

minder

7. Sociale en religieuze acceptatie

minder

groter

8. Abnormale aandacht voor seks

groter

minder

9. Rectale problemen

meer

minder

Veel van deze categorien hangen met elkaar samen. Bijvoorbeeld: drugsgebruik, zelfmoord, en seksueel overgedragen ziektes hebben allemaal invloed op de gemiddelde levensverwachting. En in bepaalde sociale en religieuze kringen (met weinig tolerantie voor de homoseksuele levensstijl), kan het percentage zelfmoorden onder reeds uitgekomen homoseksuelen hoger zijn, wat weer gecompenseerd wordt door een veel kleiner percentage homoseksuelen. Met andere woorden: het absolute aantal zelfmoorden in een dergelijke cultuur, is waarschijnlijk kleiner. Maar als iemand eenmaal homoseksueel is geworden, zal hij/zij eerder zelfmoord plegen. We moeten wel bedenken dat we het over statistische gegevens hebben. Met ander woorden: over de waarschijnlijkheid van een bepaalde uitkomst. Er zijn bijvoorbeeld homoseksuele mannen zonder SOA, terwijl er heteroseksuele mannen rondlopen met heel wat SOA’s.

Het basisprobleem bij de mannelijke homoseksuele levensstijl, nog afgezien van de morele aspecten en trouw, zit hem in de diverse vormen van anale seks. Dit staat erg centraal in hun levensstijl zoals blijkt uit de focus op het “Anale Handboek” (ref.13) op de officiele website van de RFSL. Ongeveer tweederde van alle mannelijke homoseksuelen doen aan een of andere vorm van anale gemeenschap en handelingen. Deze praktijk heeft vele ziekten tot gevolg en andere problemen die daarmee samenhangen. De volgende wereld-epidemie kan elk ogenblik uitbreken.

We gaan nu de negen vergelijkingsgebieden nader bekijken.

Terug naar de Inhoudsopgave

1. Gemiddelde levensverwachting De 75 jaar die aangegeven staat in de table voor heteroseksuele mannen is in feite gebaseerd op statistieken uit de USA voor alle mannen. Ik kon geen directe statistieken vinden voor alleen homoseksuele mannen. Waarschijnlijk komt dat doordat deze levensstijl in het verleden zo gestigmatiseerd was. Ik heb echter twee bronnen gevonden die aangeven dat homoseksuele mannen twintig jaar korter leven: ref.1 (Psychologische Rapporten 2005; 96:693-697) en ref.2(1997; International Journal of Epidemiology 1997; Vol. 26, 657-61), die beide weer genoemd worden in ref.3 (Yet Another Study Confirms Gay Life Expectancy 20 Years Shorter).

Terug naar de Inhoudsopgave

2. Gebruik van illegale drugs We hoeven alleen maar naar de website van RFSL te gaan om te beseffen hoe gewoon illegaal drugsgebruik onder homoseksuelen is. Als er al een organisatie in ons land bestaat die beschouwd kan worden als representatief voor de homogemeenschap, dan is het wel de RFSL. Tenslotte is dat de organisatie die regelmatig ruime giften ontvangt van onze regering, uit belastinggeld, om daar activiteiten mee te financieren zoals hun website en verschillende wervingsprogramma’s. Laten we even kijken naar hun website hier (ref.4). Hier kun je zelf een opsomming van illegale veel gebruikte drugs vinden, met de beschrijving erbij hoe je ze moet gebruiken. Neem bijvoorbeeld Ecstacy (ze spellen trouwens het woord Ecstacy verkeerd) wat de voorkeur geniet van de sociale homoscene. De aangegeven aanbeveling voor gebruik is: “Drink regelmatig water maar niet meer dan een halve liter per uur”. Ze geven andere aanwijzingen ook voor het gebruik van amphetamine, cocaine, crystal meth, GHB, LSD enzovoort. Ik heb vele websites onderzocht van andere organisatie’s in ons land – National Organisation of Motorists, Swedish Society for the Prevention of Cruelty to animals en vele, vele andere organisaties – maar geen enkele daarvan geeft aanwijzingen aan hun leden over hoe ze illegale drugs moeten gebruiken. De cruciale vraag is dus nu: Hoe komt het dat er een dergelijke sterke relatie bestaat tussen illegale drugs en de homoseksuele levensstijl?”

Het antwoord is te vinden op een andere webpagina van RFSL. Ik moet toegeven dat ik geaarzeld heb om dit materiaal op te nemen. Het is inderdaad weerzinwekkend voor de meeste normale mensen. Maar tenslotte staat het op de website van RFSL en het laat duidelijk zien, beter dan woorden, waarom illegale drugs zo belangrijk zijn. Op deze pagina van RFSL (ref.5) schrijven ze:

“Het likken van de kont – Omranden

Voor de niet ingewijde deelnemer is de ontmoeting tussen de tong en de kont een mysterie, pijnlijk en zelfs weerzinwekkend. Voor de ervaren deelnemer echter is het de hemel op aarde. Een van de favoriete standjes onder rimmers is als een van hen gehurkt boven het gezicht van de ander zit en zijn wangen uit elkaar duwt. Zo kan de rimmer met zijn tong overal bij.”

Met andere woorden: “voor de nieuweling is het weerzinwekkend maar voor de ervaren deelnemer is het de hemel op aarde.” Dit feit alleen al, dat het vreselijk is voor de nieuweling, verklaart waarom illegale drugs gerieflijk zijn bij het uitvoeren van deze praktijk. Hetzelfde geldt voor vele van de andere activiteiten die homoseksuelen uitvoeren (bijvoorbeeld het zogenaamde “fisting” etc.). Het is bekend dat ervaren oudere mannen ervan houden om jongere mannen en jongens in te wijden in de ‘geheimen’ van diverse seksuele praktijken. Dit was het geval toen onze rechter van het Hooggerechtshof Leif Thorsson op zoek was naar de homoseksuele gunsten van een jongen van 20 in Stockholm en daar ook nog voor betaalde (Nr 1). We zullen later dieper op dit fenomeen ingaan. Als je de website van RFSL leest besef je dat er een progressie bestaat van homoseksuele praktijken. De afschuwelijke en verdorven handelingen van gisteren bevredigen vandaag niet meer.

Terug naar de Inhoudsopgave

3. Percentage zelfmoorden Het is bekend dat het aantal zelfmoorden 17,6 op de 100.000 burgers per jaar is. (Dit aantal is onder mannen 4-5 keer hoger dan onder vrouwen.) Het is te begrijpen dat er geen betrouwbare statistieken bestaan over de zelfmoordfrequentie onder homoseksuelen. Veel zelfmoorden worden gedaan door jonge mensen die worstelen met een beginnende homoseksualiteit omdat ze (tragisch genoeg) nooit de hulp en de gelegenheid hebben gekregen om hun mannelijkheid te ontwikkelen. Het is dus lastig om vast te stellen wat de werkelijke oorzaak is van zelfmoord onder dergelijke adolescenten. Er is echter onderzoek gedaan naar mislukte zelfmoordpogingen, zodat de oorzaak achterhaald kon worden (ref.6; "Het verband tussen zelfmoord en seksuele geaardheid: resultaten van een studie onder de bevolking”) Alle onderzoeksuitkomsten wijzen op een veel groter aantal zelfmoordpogingen onder homoseksuele mannen en adolescenten. Enkele van de achterliggende oorzaken van de emotionele trauma’s die gepaard gaan met zelfmoord onder homoseksuelen zijn:

1). Als een “pre-homoseksueel” in de puberteit komt heeft hij al vaak de afwijzing van jongens uit zijn omgeving ervaren. Gedurende de jaren die daaraan vooraf gingen heeft hij vaak gevoeld dat hij anders was dan de andere jongens. Dat heeft hem dan al emotioneel getraumatiseerd. Hij heeft dringend hulp nodig van een andere man (of mannen) die hem kunnen bevestigen in zijn mannelijkheid. In plaats daarvan krijgt hij te vaak RFSL propaganda te zien, die hem dieper en dieper de homoseksuele levensstijl binnentrekken.

2). Als hij dan “uit de kast komt” als homoseksueel, moet hij vaak nog meer minachting en afwijzing ondergaan van veel mensen. Hij kan zelfs door zijn eigen familie worden afgewezen. Zelfs veel kerkleden weten jammer genoeg niet hoe ze de juiste hulp kunnen bieden. Maar zelfs als ze helemaal geaccepteerd worden, zullen homoseksuele mannen nooit gelukkig kunnen zijn omdat ze diep van binnen voelen dat er iets fouts en onnatuurlijks aan hen is.

3). Als hij dan doorgaat met de homoseksuele levensstijl zal hij ontdekken dat dat nooit tot werkelijke vervulling leidt. Omdat het onnatuurlijk is, zal er nooit emotionele vervulling uit voort kunen komen. En wat gisteren nog fijn was zal vandaag niet langer bevredigigen. Daarom zal hij verder zoeken en dieper in perverse handelingen terecht komen, waardoor hij zich nog minder bevredigd voelt.

Er wordt een grote misvatting aan ons opgedrongen door de homoscene, dat, als er maar meer verdraagzaamheid en acceptatie ten aanzien van de homo’s zou worden getoond, er ook minder zelfmoorden zouden plaatsvinden. Misschien zou het aantal wat kleiner worden. Maar het zou ook leiden tot veel meer jongens die homoseksualiteit gaan ontwikkelen. Ouders zullen het helemaal gewoon en natuurlijk gaan vinden, en er niets aan doen om het te voorkomen. En al zou dan het aantal dalen, het feit dat er veel meer jongens de homo-levensstijl zullen omarmen zal betekenen dat het totale aantal zelfmoorden zal toenemen.

In dit verband wil ik wat nader ingaan op de juiste houding tegenover homoseksuelen, door zorg te dragen voor heteroseksuelen en ze lief te hebben. Van alle e-mails die ik van mijn landgenoten mocht ontvangen door contact via deze website, was ik getroffen door een man (blijkbaar een christen) die het volgende schreef: ,,Is het niet vreselijk (vanuit een christelijk standpunt) dat degenen die het meest hebben moeten lijden onder een ongelukkige jeugd (bijv. een afwezige vader)ook de personen zijn die het grootste risico lopen homoseksueel te worden? De vraag hoe je christelijke liefdeen zorg kunt tonen voor een homoseksuele persoon is erg moeilijk.”

Het is duidelijk wat deze man bedoelt. Als een adolescent pre-homoseksuele neigingen vertoont, en we weten (of hebben redenen om te geloven) dat dat voortkomt uit een gebrekkige opvoeding, moeten we dan niet deze levensstijl accepteren en het gemakkelijer voor hem (of haar) maken om deze levensstijl te accepteren? In wat deze schrijver bijdraagt gaat het om twee dingen: a) Onze houding en b) hoe fair dit alles is.

a) Onze houding

Het antwoord hierop is mijns inziens daarin gelegen of iemand wel of niet gelooft of homoseksualiteit iets is dat je erft (iets in je genen) waardoor je er niets aan kunt doen. De hoeveelheid mensen (waarschijnlijk de meerderheid in veel westerse landen) die gevallen is voor deze mis-informatie, die zo succesvol door de homolobby is gepromoot, gelooft dat ze liefde en zorg toont als ze de homolevensstijl steunt en mogelijk maakt. Degenen onder ons echter die homoseksualiteit niet accepteren als iets dat geerfd is en waar niets aan gedaan kan worden, reageren echter anders. Zodra je weet dat het voorkomen kan worden en zelfs ‘verholpen’ als het eenmaal ontwikkeld is, zullen je houding en handelingen heel anders zijn. Het gaat er niet langer om medelijden te tonen aan de ongelukkige homoseksuelen, maar om een grote en echte bewogenheid te hebben waardoor je wilt voorkomen dat het zich in een jongen of meisje ontwikkelt en (als het al ontwikkeld is), waardoor je hen wilt helpen te ontsnappen aan de strikken van een perverse levensstijl.

Deze gedachte wordt heel goed weergegeven in het roerende verhaal van “Randy”in het boek van Chuck Colson “The Good Life”. Met toestemming van Prison Fellowship is dit hoofdstuk (getiteld “Morality and the National order”), vertaald in het Zweeds, en wordt het op verzoek toegezonden. Zie balk aan de zijkant onder “gratis literatuur” en ontdek hoe je het kunt bestellen. Als u Engels verstaat beveel ik het boek “The Good Life” van Chuck Colson, sterk bij u aan. Chuck is de stichter en voorzitter van de succesvolle Prison Fellowship.

Waar het eigenlijk allemaal op neerkomt is het volgende: Geloof je, ja dan nee, dat homoseksualiteit iets is dat voorkomen kan worden, en dat het ‘verholpen’kan worden als het eenmaal ontwikkeld is? Voor dit doel heb ik Fabel 2 en Fabel 3 geschreven om u te helpen begrijpen waardoor het inderdaad voorkomen kan worden. En ook waarom het zo belangrijk is voor de homolobby om deze informatie bij u vandaan te houden.

b) Hoe fair is dit alles Het is waar dat het niet eerlijk is dat sommige jongens een gezonde opvoeding krijgen met een vader (of een man die dichtbij staat) die hem de noodzakelijke bevestiging geeft voor de ontwikkeling van zijn mannelijkheid, terwijl andere jongens zulke voorbeelden tragisch genoeg moeten missen. Sommige beklagenswaardige jongens zijn zelfs verkracht in hun kindertijd, wat vreselijke littekens nalaat voor het leven. Deze droevige situatie zou de volwassene moeten aansporen, vooral mannen, om zo’n misdeelde jongen ‘onder zijn vleugels’ te nemen en hem de emotionele steun te geven die hij zo hard nodig heeft van een man. Maar voordat het zo ver is moet je begrijpen dat je grote invloed kunt hebben. Je kunt inderdaad verhinderen dat homoseksualiteit ontwikkeld wordt in een kind. Een houding van onverschilligheid en niets doen om het te voorkomen, onder het mom van genetische voorbestemming tot homosekseel, is een van de grootste tragedies in ons land vandaag. Hier moet iets veranderen en de slechte en valse informatie die verspreid wordt door groepen als de RFSL moet ontmaskerd worden. Zij willen hun gelederen aanvullen en zijn dagelijks bezig met de werving van onze jonge en kwetsbare kinderen. Ze weten maar al te goed dat ze met elke nieuwe adolescent die ze aan hun gelederen kunnen toevoegen, ze ook een groot aantal sympathisanten, familieleden van het kind en hun vrienden voor zich gewonnen hebben. Dat betekent meer politieke invloed en macht.

Terug naar de Inhoudsopgave

4. Percentage pedofielen.

Intuitief weten de meeste mensen dat het percentage pedofielen groter is onder homoseksuele dan onder heteroseksuele mensen. Het totale aantal pedofielen ligt natuurlijk hoger bij heteroseksuele mensen, maar dan met meisjes. Maar het percentage is groter onder homoseksuele mannen met een factor van tenminste 3 en misschien 10 of zelfs meer. Omdat pedofilie nog illegaal is, is het heel moeilijk om bij onderzoek van een misdaad vast te stellen of de dader homo- dan wel heteroseksueel is. Een homoseksueel zal eerder zijn ware seksuele aard verbergen dan een hetero. We kunnen echter de soort pedofilie die aan de hand is onderzoeken en daar wat logica op toepassen. Verkrachting van kinderen wordt bijna altijd gedaan door mannen. Vrouwen lijken op de een of andere manier minder te lijden aan deze afwijking. Als vrouwen verkrachten, (want het gebeurt wel) zijn de media eerder geinteresseerd in de opwindende aspecten van het misdrijf dan in de gruwelijkheid van de verkrachting zelf.

Elke keer als een jongen wordt lastiggevallen door een man, is de handeling een homoseksuele daad, of de man in kwestie nu wel of niet als zodanig wordt beschouwd. Denk alleen al eens aan alle katholieke priesters die jongens hebben gemolesteerd. Blijkbaar hadden die priesters homoseksuele neigingen, hoewel ze misschien nooit hebben toegegeven dat ze homoseksueel waren. Zo zijn ook de verkrachtingen van betrekkelijk alle meisjes misdaden van heteroseksuele pedofielen.

Als we dus kijken naar het aantal vergrijpen op jongens en dat vergelijken met het aantal op meisjes, krijgen we een zeker inzicht. In ieder geval wordt er meer melding gemaakt van verkrachting van meisjes door mannen dan van jongens door mannen. Ook moet hier gezegd worden dat er sommige biseksuele verkrachters rondlopen die zowel jongens als meisjes pakken. De statistieken wijzen uit het aantal meisjes dat verkracht wordt, dat van jongens niet ver ontloopt ondanks het feit dat er tussen 25 en 50 maal meer heteroseksuele dan homoseksuele mannen rondlopen onder de algemene bevolking.

Zelfs een politiek correcte liberale krant als Los Angeles Time moest dat toegeven. Op 25/26 augustus 1985 werd een onderzoek onder 2,628 volwassenen uit de hele VS gepuliceerd. Een total van 27% van de vrouwen en 16% van de mannen vertelde seksueel misbruikt te zijn geweest als kind. Met andere woorden, slecht 1,7 maal (=27/16) meer meisjes dan jongens was gemolesteerd. Omdat 25/1,7 = 14,7 en 50/1,7 = 29,4 volgt hieruit dat homoseksuele mannen tussen 14,7 en 29,4 maal vaker pedofielen worden dan heteroseksuele mannen. Even a politically correct liberal media outlet like Los Angeles Time had to admit that. On August 25-26 1985 they reported on a survey of 2,628 adults across the US. A full 27% of the women and 16% of the men claimed to have been sexually molested as children. In other words, only about 1.7 times (=27/16) more girls than boys had been molested. Since 25/1.7=14.7 and 50/1.7=29.4 it follows that homosexual men are between 14.7 and 29.4 times more likely to become pedophiles than heterosexual men. Een dergelijke ruwe schatting als hierboven is gebaseerd op de veronderstelling dat alle verkrachters mannen waren. In de LA Times echter wees het onderzoek uit dat 7% van de meisjes en 7% van de jongens waren gemolesteerd door een vrouw. De mannelijke verkrachters waren dus 93% in tegenstelling tot de eerdere veronderstelling van 100% van het totale aantal verkrachters. Door deze ‘bijstelling’ kwam naar voren dat 4 van elke 10 verkrachtingen uit dit onderzoek door homoseksuelen waren gepleegd. Dus met 40% gedeeld door 2-4% homoseksuele populatie wordt het tussen 10 (=40/4) tot 20 (=40/2) maal waarschijnlijker dat een homoseksuele man een pedofiel is, dan dat een heteroseksuele man dat is. Dit komt overeen met de ‘niet bijgestelde’ aantallen hierboven (14,7 tot 29,4 maal waarschijnlijker). Door op (Fabel 1-1) te klikken zul je meer informatie hierover vinden en ook meer studies over dit onderwerp.

Eén ding moet hierbij worden opgemerkt. Veel statistieken van voorgaande onderzoeken zijn gebaseerd op een data base van voor de homoseksuele explosie, die voortkwam uit de aandacht van de media, die deze levensstijl populair maakte. Tegenwoordig stijgt het percentage homoseksuelen waarschijnlijk ver uit boven de hitorische niveau’s van 2-4% van de bevolking. Als bijvoorbeeld de percentages homoseksuelen van tegenwoordig tussen de 4 en de 8% liggen en wordt toegepast op dezelfde data base, worden de uitkomsten gereduceerd met een factor 2, van 10-20 maal tot tussen 5-10 maal meer kans op pedofilie onder homoseksuele mannen. Maar een dergelijke berekening is natuurlijk knutselwerk. Omdat, wanneer het percentage homoseksuelen stijgt onder de bevolking in zijn geheel, ook het totale aantal pedofiele misdaden door homoseksuelen stijgt. Er zal dus waarschijnlijk altijd 10 tot 20 maal meer kans zijn op een homoseksuele, dan op een heteroseksuele pedofiel.

Uit de cijfers blijkt dat de meeste homoseksuelen natuurlijk geen pedofielen zijn. Om dus deel uit te maken van een groep met zo’n groot percentage pedofielen, is (begrijpelijk) vaak storend voor niet-pedofiele homoseksuelen. Hetzelfde geldt voor de situatie met de “North American Man-Boy Love Association” (NAMBLA) die veel niet-pedofiele homoseksuelen in verlegenheid brengt. De acceptatie van pedofilie wint echter langzaam maar zeker terrein in onze decadente maatschappij. Het zal dus niet lang meer duren voor NAMBLA geen schaamtevolle zaak meer is. We gaan nu wat voorbeelden bekijken en dan zal ik mijn eigen statistische analyse presenteren op grond van uitgebreide en interessante gegevens.

4:1. In een verklaring op de eigen website van RFSL wordt bewondering geuit voor oudere mannen die sex hebben met kleine jongens. Ze schrijven: ,,In het oude Griekenland werd de liefde tussen oudere mannen en kleine jongens hoog gewaardeerd”. Voor meer informatie hier over: klikken op (Nr 2).

4:2. Het is geen geheim dat juist Thailand met zijn beruchte kinderprostitutie zo’n populair reisdoel is voor homoseksuele mannen. Op deze informatiepagina (ref.8) – die gericht is aan homoseksuele mannen – lezen we waarom dit land zo populair is. In een gedeelte staat:

Over de homoscene.

We willen graag dat uw bezoek aan de homogemeenschap zo aangenaam mogelijk verloopt. Veel gasten kennen het homoleven in Phuket al, maar voor deze nieuwe bezoekers hebben we een aantal suggesties die we hen willen meegeven.

Onthoud alstublieft dat de Thaise mannen die u in de bars gaat ontmoeten, werkende mannen zijn, en dat hun inkomen afhankelijk is van uw bevrediging en plezier. Als u een tijdje met iemand in een bar gesproken hebt, bied hem dan een drankje aan, geef hem een fooi, of doe het allebei. U zult overal diverse soorten Thaise mannen vinden: mannelijke mannen, vrouwelijke mannen, mannelijke jongens, vrouwelijke jongens en lady-jongens. Wees niet verbaasd als sommige Thaise mannen die met een homotoerist uitgaan, hetero zijn …. (commentaar: Ze worden ‘Thaise mannen’ genoemd terwijl velen van hen nog maar jongens zijn).

Patong heeft bars met cabaret shows, go-go boys, seks shows, bars en restaurants, en op bijna elke locatie zijn Thaise mannen die een gast willen verzorgen. Als je je aangetrokken voelt tot een Thaise man, moet je via de eigenaar of gerant uitvinden of hij Engels spreekt. Het is het beste om open kaart te spelen met de Thaise mannen en de eigenaar van de bar. Probeer erachter te komen waar de Thaise man wel en niet van houdt. Kom erachter of hij de nacht met u wil doorbrengen, of alleen maar een kortere tijd met u wil optrekken. Als je hier niet van te voren achter komt, zou je wel eens teleurgesteld kunnen worden en in verwarring raken. Je moet altijd een fooi aan de bar geven. Dat is buiten kijf als je een Thaise man die in die bar werkt wilt meenemen. Je betaling aan de Thaise man kan varieren. Het kan alleen om sex gaan, het doorbrengen van de nacht, of misschien uw hele vakantie met hem samen. Onthoud altublieft dat deze man familie en vrienden heeft, en ook wat tijd nodig heeft voor zijn dagelijkse leven.Betaling kan geschieden aan het eind van uw avontuur, maar het is attenter om het met elkaar te bespreken. Verschillende Thaise mannen die je hier zult ontmoeten hebben net als andere mensen verschillende bedoelingen als ze u willen ontmoeten. Ze maken contact voor: liefde, seksuele genoegens, geld om te leven, of een combinatie van deze dingen.

Wij westerse homo’s zijn gewend seksueel contact te zoeken alleen voor de geneugten van seks of als onderdeel van de liefde die we zoeken. Maar we zijn er niet op bedacht dat daar geld tegenover moet staan. Dat is hier de realiteit. En of je daar nu deel van wilt uitmaken of niet, het zal je verblijf n de homogemeenschap hier gemakkelijker maken als je er van tevoren op bedacht bent.

We hopen dat u hier een hele leuke tijd zult hebben en dat onze suggesties u daarbij zullen helpen.”

Ten overvloede vermelden we dat de homogemeenschap zich, nadat de tsunami Thailand had getroffen, gedwongen zag een groot homo festival in Phuket af te gelasten, tot grote teleurstelling van veel van onze homo’s. Dit stond spijtig genoeg aangekondigd op de RFSL website.

4:3. Nederland en Belgie zijn landen die bekend staan om hun verdurende verlaging van het “jaar des onderscheids” tussen volwassene en kind (nu 12 jaar). Daarom verbaasd het niemand dat Bo Svensson – opperrechter van het Zweedse Hooggerechtshof en verdediger van de sekshandel – een voorbeeld schijnt te nemen aan het Belgische rechtssysteem. Hij besprak dit in een interview waarin hij zijn maatje bij de Hoge Raad, Leif Thorsson, verdedigde, die seks had gekocht van een jonge student in Stockholm. (Nr 1).

4:4. Onlangs bracht The Journal of Homosexuality een speciale editie uit van hun publicatie over “het pedofielendebat”. De uitgever John DeCecco zit ook in de redactie van “Paedika: The Journal of Paedofilia”, een Nederlandse publicatie die “pedofielen onderzoek” onderschrijft in een poging pedofilie acceptabeler te maken voor de maatschappij. Deze speciale editie weerspiegelt een essentiele, invloedrijke en groeiende afdeling van de homoseksuele gemeenschap die pedofilie nooit schuwt of veroordeelt. (REF.1 pagina 63).

De homolobby houdt ervan te benadrukken date er meer heteroseksuele dan homoseksuele pedofielen in de maatschappij zijn. En als we het over het totale aantal van dergelijke misdaden hebben, dan is dat natuurlijk waar. Een goedgelovig publiek zoekt niet verder. Maar als je naar het percentage pedofielen kijkt, dan komt homoseksuele pedofilie veel vaker voor. Met een factor van ongeveer 10.

De reden waarom de diverse onderzoeken steeds wisselende resultaten laten zien, is te vinden in (hiervoor ook gezegd) de moeilijkheidsgraad van het vinden van exacte aantallen in de data bases. Mensen kunnen hier verkeerde conclusies uit trekken en betwijfelen of pedofilie wel echt zo behoorlijk is toegenomen onder homoseksuelen. Maar alle onderzoeken komen tot dezelfde duidelijke resultaten.

Voor de zekerheid zijn hier nog onderzoeksresultaten van onder factor 10. Een van die studies (REF.1 pagina 64-65 en ref.9), laat zien date r 36 maal meer heteroseksuelen dan homoseksuelen zijn. Maar het aantal heteroverkrachtingen was “slechts” 11 maal groter dan het aantal homoverkrachtingen. Er was dus slechts een 3 maal grotere kans (=36/11) dat een homoseksuele man een pedofiel zou blijken te zijn dan dat een hereo dat zou zijn. Toch is er een andere studie gepubliceerd in 1988 in het “Psychiatric Journal of the University of Ottawa” door Bradford, Bloomberg en Bourget (ref. 10). Zij ontdekten dat tussen de 19% en de 33% van alle gerapporteerde pedofilie, door homoseksuele mannen gedaan was. Met in ons achterhoofd de wetenschap dat 3% van alle mannen homoseksueel is, is het duidelijk dat pedofilie “oververtegenwoordigd” is onder homoseksuelen: Tussen 6 (=19/3) en 11(=33/3) maal de frequentie van heteroseksuele mannen.

Het is belangrijk te bedenken dat sinds 1973, toen APA plotseling homoseksualiteit als normaal gedrag bestempelde (zie Fabel 2 sub 1), de psychologie en psychiatrie overspoeld zijn geraakt door homoseksuelen met een vooropgezette agenda. We moeten er daarom op bedacht zijn dat onderzoeken van recente datum (zeker wanneer de schrijvers zelf homoseksueel zijn) sterk bevooroordeeld zijn en vaak intellectueel niet eerlijk, op het gebied van “onderzoek” naar homoseksualiteit. Lees Fabel 3 hieronder om een paar voorbeelden hiervan te vinden. Onderzoek op het gebied van pedofilie onder homoseksuelen die nu uitgevoerd worden, moeten daarom met een korrel zout genomen worden.

REF.2 pagina’s 121-140. Hier zijn meer dan een dozijn waarheidsgetrouwe onderzoeksresultaten en rapporten te vinden die wijzen op een beduidend hogere frequentie van pedofilie onder homoseksuele mannen. Ik beveel de volgende referentie bij u aan: [ref.38] (Report: pedophilia more common among ‘gays’ – Research purports to reveal ‘dark side’of homosexual culture). Eeen gedetailleerde analyse van een uitgebreide data base (uit 12 staten in de VS tussen 1991 en 1996) uitgebracht door het Bureau of Justice van de VS in 2000. (ref.11 en ref.12), komen uit op de breuk 10:1 die de verhouding aangeeft van pedofilie onder homoseksuele en heteroseksuele mannen (Nr 3).

Terug naar de Inhoudsopgave

5. Seksueel Overdraagbare Ziektes (SOA’s) Het HIV virus heeft de afgelopen twee en een halve decennia in het middelpunt van de belangstelling gestaan, vanaf het moment dat het zich ging verspreiden in de zogenoemde “homoseksuele bad-clubs” in New York in 1981 en spoedig daarna in San Fransisco. De extreem gevaarlijke en zelfvernietigende praktijken van homoseksuele mannen was er de hoofdoorzaak van dat de vreselijke epidemie snel om zich heen greep.

Toen had de ziekte nog de naam GRID (Gay Related Immune Disorder). Maar al snel kreeg de homogemeenschap, die plotseling veel invloed had gekregen, het voor elkaar dat de naam veranderd werd in AIDS (Acquired Immune Deficiency Syndrome). Tegenwoordig kent iedereen de tragische en zich over de hele wereld verspreidende epidemie HIV/AIDS.

Behalve HIV/GRID/AIDS zijn er echter nog veel meer SOA’s. Onder anderen bestaan er HPV’s (Human Papilloma Virus), een verzamelnaam voor zo’n 70 verschillende virussen. Een onderzoek onder homoseksuele en biseksuele mannen in San Francisco wees uit dat HPV bijna universeel aanwezig was onder HIV positieve mannen en een volle 60% onder HIV negatieve homoseksuele en biseksuele mannen. Zo zijn er ook vele andere SOA’s (gonorroe, syfilis, kaposi sarcoma, etc.) die bekender zijn onder homoseksuele mannen. Ook hepatitis B komt vaker voor onder homoseksuele mannen.

Er zijn twee belangrijke achterliggende oorzaken voor de snelle verspreiding van SOA’s onder homoseksuele mannen:

5:1. De frequentie van anale gemeenschap onder homoseksuele mannen ligt hoog. Volgens een rapport (ref.13) : [Groei van onveilige seks en rectale gonorroe onder mannen die seks met mannen hebben (MSM) San Francisco, Califoria, 1994-1997, Wekelijks Sterfte en Ziekte rapport, Centra voor Beheersing en Preventie van Ziektes, 29 januari 1999] is het percentage van anale seks onder homoseksuele mannen (MSM) tussen 1994 en 1997 toegenomen van 57,6% tot 61,2%. Je hoeft alleen maar te kijken naar RFSL’s eigen “Anal Manual” – schaamteloos vertoond op hun website (ref.14)- om je te realiseren hoe wijdverspreid deze praktijk onder homoseksuele mannen is.

Tijdens anale gemeenschap worden SOA’s veel sneller overgebracht dan tijdens vaginale gemeenschap. In een onderzoek dat gepubliceerd werd in het New England Journal of Medicine had men ontdekt dat “de waarschijnlijkheid van HIV overdracht bij onveilige anale penetratie, tussen 0,008 en 0,032 was, of tussen 1 op de 125 en 1 op de 31 voor elke keer dat deze daad wordt uitgevoerd.” (REF.2 pagina 71-72). In vergelijking daarmee is de waarschijnlijkheid bij onveilige vaginale gemeenschap “slechts” tussen de 0,0005 en de 0,0015 of tussen de 1 op 2000 en 1 op 666By comparison, the probability of HIV transmission in unprotected vaginal intercourse is “only” between 0.0005 and 0.0015 or between 1 op de 2000 en 1 op de 666. De conclusie is dat anale gemeenschap tussen de 5 en 64 maal riskanter is dan vaginale gemeenschap.

Maar de overdracht vindt niet alleen door “bloed op bloed” of “speeksel op speeksel” plaats. Uit de brochure “Anal Pleasure and Health” (Jack Morin, Anal Pleasure and Health: A Guide for Men and Women, San Francisco, Down There Press, 1998 p. 220) hebben we overgenomen: “Bij Seksuele activiteiten is de kans groot dat kleine porties feces terecht komen in de mond van de seksuele partner. De meest rechtstreekse route is via oraal-anaal contact.”

5:2. Het grote aantal wisselende partners onder homoseksuele mannen. We gaan weer even naar de website van RFSL om te zien dat dat waar is en hoeveel risico’s homoseksuele mannen bereid zijn te nemen als het gaat om onveilige seks (ref.15). Hier schrijft iemand: “We houden van elkaar en zijn uit een test HIV negatief gebleken. We gaan zonder condoom ons gang met elkaar, maar gebruiken een condoom met anderen. Het heeft zin om aan de veiligheid werken door je tweemaal in de drie maanden te laten testen, en safere seks te hebben in de tussentijd. Het duurt ongeveer drie maanden om antistoffen te vormen. Daarna moet je een overeenkomst sluiten over de regels die je wilt toepassen als je iemand anders tegen het lijf loopt; altijd met condoom vrijen bijvoorbeeld en het je partner meteen vertellen als je onveilige seks hebt gehad. Dat is een goede afspraak.”

Terug naar de Inhoudsopgave

6. Ontrouw aan partner.

Het gemiddelde aantal partners op een heel leven is 50 bij homoseksuele mannen en 4 bij hetero’s (REF.1; pagina 54). Wederom, een dergelijk gemiddelde sluit niet uit dat er homoseksuele mannen zijn die trouw zijn aan hun partner (hoewel zelden een leven lang) en dat er ontrouwe heteroseksuelen zijn. De afgelopen 12 maanden was het aantal partners onder homoseksuele mannen 12, en onder heteroseksuele mannen 1,2. Anale gemeenschap gedurende de laatste 12 maanden was 65% onder homo’s (MSM of mannen seks met mannen) en 9,5% onder heteroseksuele mannen (MSW).

Behalve het veel grotere risico van SOA’s onder homoseksuele mannen (zie boven) resulteert het hoge ontrouwcijfer binnen hun relaties vaak in extra emotionele trauma’s bij een van de partners als een relatie wordt verbroken. Bovendien is er emotioneel trauma bij eventueel geadopteerde kinderen. Behalve het grotere risico op pedofilie is ook dit een realiteit geworden voor onze kleintjes sinds ons parlement (“Riksdag”) op beschamende wijze adoptie gelegaliseerd heeft voor homoparen. (zie “The Parade of Shame” onder Fabel 4.2 hieronder).

Terug naar de Inhoudsopgave

7. Sociale en religieuze acceptatie.

Hoewel het een verdwijnende minderheid is, zijn er nog altijd Zweden die de homoseksuele levensstijl niet onverdeeld acceptabel vinden. Hun redenen daarvoor zijn tweeledig: 7:1 Sommige Zweden hebben een hekel aan het feit dat de gemiddelde homoseksuele gemeenschap op de medische, sociale en financiele bronnen de belastingen hebben opgedreven. De hoge kosten van AIDS en andere SOA’s, drugsverslaving etc. doen de financiele bronnen verminderen die voor andere sociale doelen en onderzoekprogramma’s bedoeld waren.7:2 Sommige mensen in Zweden hebben – zelfs na de enorme verschuiving die heeft plaatsgevonden ten aanzien van de normen gedurende de laatste decennia – nog steeds religieuze wortels die hun menineinvloeden over de homoseksuele levensstijl. Laten we eens kijken naar de drie voornaamste religies in onze samenleving van vandaag.

ISLAM Islam –waarschijnlijk al de grootste religie in Zweden (in ieder geval voor zover het de uiting van de religie betreft) – heeft duidelijk bezwaar tegen homoseksueel gedrag:

(Koran 4:16)

Als twee mannen onder u onnatuurlijke genegenheid (lust) voor elkaar hebben, moeten ze beiden gestraft worden.

(Koran 27:55)

Zou je eerder met een man dan met een vrouw in lusten geraken. Nee, jullie zijn een onwetend volk .

JOODS-CHRISTELIJK

In deze beide wereldreligies wordt van oudsher homoseksualiteit veroordeeld. Dit gezegd hebbende, moet worden erkend dat de meeste christenen vandaag (met uitzondering van de Rooms Katholieken) hun religie veranderd hebben en tegenwoordig homoseksualiteit accepteren. Om erachter te komen hoe dit heeft kunnen gebeuren in de afgelopen 3 decennia moet je op deze link klikken (Nr. 6) Ondanks de grotere acceptatie, veroordelen al de voornaamste religies homoseksualiteit in Zweden – in ieder geval volgens hun oorspronkelijke waarden en historische heilige documenten. Als uw kind dus homoseksueel blijkt te zijn zal hij/zij het waarschijnlijk moeilijker hebben in de omgang met tenminste een aantal mensen in ons land.

Terug naar de Inhoudsopgave

8. Een abnormal accent op seks.

Bij de homoseksuele persoon neemt seks over het algemeen een grotere plaats dan bij de heteroseksueel. Als een adolescent , man of vrouw, seksueel actief wordt, heeft hij of zij natuurlijk een grotere interesse in seks. Waar deze focus bij de heteroseksuele persoon minder groot wordt in het huwelijk en bij beginnende gezinsvorming, wordt hij juist onnatuurlijk groot en intensief. We hebben nog nooit een heteroseksuele organisatie gezien die haar geaardheid vierde met een “Hetero Dag Parade”, terwijl de leden op een bed liggen op een praalwagen en obscene bewegingen maken vlak voor het koninklijk paleis. De heteroseksueel heeft zoveel andere dingen en verplichtingen die zijn leven vervullen.

Terug naar de Inhoudsopgave

9. Rectale problemen.

Zelfs wanneer condooms gebruikt worden om het risico te verlagen van de overdracht van virussen en bacterien (zie boven), wordt je toch gemakkelijk verwond bij anale gemeenschap; vooral de persoon die gepenetreerd wordt. De kringspier is alleen geschapen voor een bepaalde mate van uitrekking, om van binnenuit de zaken door te laten. De druk van een penis kan de kringspier behoorlijk verwonden. De gebruikelijke praktijk van “fisting”, zoals die beschreven wordt in het “Anal Manual”van de RFSL online, is zelfs nog erger (ref.5)

Fisting

Fistfucking is een sekstechniek voor gevorderden en houdt in dat de hele hand het rectum binnen gebracht wordt. Om te ‘fisten’ of te worden ‘gefist’ heb je grote kennis nodig gecombineerd met kalmte en verantwoordelijkheidsgevoel. Het is een kwestie van oefenen en vertrouwen. Om je vuist in andermans achterwerk te steken is een privilege. Degene die ‘gefist’ wordt toont vertrouwen en het betekent dat je zijn kwetsbaarheid moet respecteren. Een goede fister is helemaal geconcentreerd op zijn partner en heeft alle aandacht voor zijn reactie’s. Degene die gefist wordt moet ontspannen zijn en genieten en niet bezig zijn met hoe hij zijn anale kanaal kan openen. Als je een beginner bent adviseer ik je een ervaren fister als leraar te nemen. Een paar aanbevelingen:

* Maak van te voren je darmkanaal schoon.

* Vermijd verwondingen door je nagels kort te knippen.

* Verwijder armbanden, ringen enz.

* Gebruik nooit dezelfde handschoen op twee mensen.

* Gebruik veel smeermiddelen het liefst op siliconenbasis.

* Als je smeermiddelen op waterbasis gebruikt, houd dan een glas water bij de hand om je hand in te dopen.

* Vermijd rimming na fisting.

* Lik en fuck eerst. Daarna fisten.”

Daarom, zelfs als condooms gebruikt worden om het risico te verlagen van virale en bacteriele infecties (zie boven) is anale gemeenschap verwondend, vooral voor de man die gepenetreerd wordt. Het leidt vaak tot anale incontinentie of anale kanker. Het membraan dat het rectum omgeeft raakt bijna altijd beschadigd. Zelfs zonder grote verwondingen, heb je kleine (soms microscopisch kleine) scheurtjes in het rectale membraan, waardoor bacteria direct in het bloed terecht kunnen komen. Daarom, zelfs al hebben trouwe homoseksuele partners minder kans op AIDS, toch raken ze vaak betrokken bij zulke activiteiten en hebben grote kans andere infectie’s op te lopen.

Ze zijn vaak het slachtoffer van andere ernstige en soms dodelijke infecties die veroorzaakt worden door feces die in het bloed terecht komt. Hepatitis B is hierbij ingesloten en een heleboel normaliter ongebruikelijke infecties zoals shigellosis, Guardia Lamblia, die nu samen genoemd worden het “Gay Bowel Syndrome GBS)” (REF.2; pagina’s 80-82). Een artikel van een publicatie [F.N. Judson, "Sexually Transmitted Viral Hepatitis and Enteric Pathogens", Urology Clinics of North America 11,. No.1 (February 1984), pp.177-185] vat wordt het als volgt samengevat:

Vanwege het grote aantal sekspartners en praktijken zoals anilingus en anale gemeenschap, lopen homoseksuele mannen verhoogd de kans om hepatitis B te krijgen, giardiasis, amebiasis, shigellosis, campylobacteriosis en anurectala infecties met Neisseria gonorrhea, Chlamydia trachomatis, Treponema palladium, herpes simplex virus, en HPV (Human Papilloma Viruses)".

Tegen de achtergrond van deze met elkaar vergeleken levensstijlen, kunt u als ouder of grootouder uw eigen mening vormen over de levensstijl die u geschikt acht voor uw nazaat (vooral jongens). U kunt voor uzelf nagaan hoeveel u ervoor over hebt om een homoseksuele levensstijl te proberen verhinderen. In het volgende hoofdstuk (Fabel 2) gaan we onderzoeken wat u kunt doen om uw kind ten goede te beinvloeden (op heel jonge leeftijd al) zodat hij waarschijnlijk de gewenste seksuele geaardheid zal volgen als hij in de puberteit komt.

Terug naar de Inhoudsopgave


Fabel nummer 2: Je kunt de toekomstige seksuele geaardheid van een kind niet beïnvloeden.

In de hieronder staande verhandeling heb ik willen beschrijven hoe u zou moeten handelen en ook wat u moet vermijden als u wilt dat uw kind of kleinkind de heteroseksuele levensstijl zal verkiezen als hij in de puberteit komt. Als u echter de voorkeur geeft aan de homoseksuele levensstijl (bij voorbeeld homoseksuele partners die kinderen hebben geadopteerd), dan zult u het tegenovergestelde willen doen van wat ik hieronder voorstel.

Terug naar de Inhoudsopgave

1. Overtuigende resultaten van diepgaand onderzoek worden achtergehouden door de homolobby.

Eerst iets over wat nu eigenlijk ‘politiek correct’ betekent in Zweden. Wat hier volgt wordt in brede kring beschouwd als homofobisch (“een onvriendelijke en afkeurende kijk op de homoseksuele geaardheid”) in ons land. Hoewel dit bedoeld is als scheldwoord, is het een juist woord. Het is het tegenovergestelde van homofiel (“een vriendelijke goedgezinde kijk op de homoseksuele geaardheid”). Er zijn tegenwoordig meer homofiele dan homofobische mensen in Zweden. Nog maar één generatie geleden was het omgekeerde het geval.

Dit is het gevolg van de onophoudelijke propaganda van de RFSL en SVT gedurende de afgelopen drie decennia. Als je geen Zweed bent, moet je weten dat SVT het Zweedse TV monopolie heeft. Het is in werkelijkheid de propaganda- en indoctrinatie-arm van RFSL. Het kwam daarom niet als een verrassing toen SVT de prestigieuze ‘Rainbow Award’ kreeg, vanwege de promotie van hun agenda. Deze prijsuitreiking stond in verband met de “Gay Pride Week” in Stockholm, Zweden. Onze hoofdstad Stockholm is een magneet geworden (een virtueel Mekka) voor homofielen uit heel Europa.

De homolobby is buitengewoon invloedrijk in onze hedendaagse maatschappij. Op alle fronten. Ze weten maar al te goed dat hun politieke invloed recht evenredig is met hun aantal. Veel ouders en familieleden scharen zich achter RFSL zodra ze weten dat een van hen homoseksueel is geworden. Maar op hetzelfde moment geloven ze diep van binnen dat het een tragedie is. Daarom, als je ouders of grootouders bent, die graag zouden willen dat hun kind of kleinkind op een dag de heteroseksuele geaardheid zal hebben, neem dan zorgvuldig notitie van het volgende.

Veel van wat hier volgt is met toestemming overgenomen uit een Amerikaans boek van Joseph Nicolosi getiteld ”A Parent's Guide to Preventing Homosexuality”  (REF.3). Nicolosi is doctor in de psychologie. Er moet hier opgemerkt worden dat zijn boek gebaseerd is op wat uit psychologisch onderzoek naar voren is gekomen en niet op religieuze concepten. Vanwege zijn inzichten hebben leiders en veel leden van de “American Psychological Association” nu een hekel aan dr. Nicolosi. In 1973 stemde een verwante groep – de “American Psychiatric Association” of “APA” – ervoor om homoseksualiteit te schrappen van de officiële lijst van psychiatrische ziektes (the Diagnostic and Statistical Manual of kortweg DSM). Dit lukte door middel van iets wat bijna op een coup leek die gepleegd werd door een kleine maar zeer mondige en boze groep homoseksuele leden en sympathisanten (REF.1 pagina’s 32-35). Vanaf die tijd hebben homoseksuele psychiaters, psychologen en hun sympathisanten in stijgende mate het onderzoek, de rapporten en symposia binnen hun organisaties bepaald. Met een voorbeeld illustreert dr. Nicolosi deze verschuiving in de benadering. Hij schrijft (REF.3; pagina 171-172):

”Politieke correctheid blijft al onze geestelijke gezondheidsorganisaties plagen. Een jaarlijkse bijeenkomst van de APA in 1999 zou een debat op de agenda zetten over de kwestie of seksuele geaardheid veranderd kan worden door therapie. Dat debat ging echter niet door, toen twee van de sprekers zich terugtrokken onder de mededeling dat het onderwerp van een veranderbare homoseksualiteit, te politiek geladen zou zijn voor een wetenschappelijke bijeenkomst. Psychiater Jeffrey Satinover en ik waren oorspronkelijk gevraagd voor dat panel, maar de homoactivisten onder de psychiaters weigerden deel te nemen als Satinover of ik zouden deelnemen aan die discussie.

Je zit dus in het hoger onderwijs en je denkt dat heteroseksualiteit normaal is? Ik wens je succes bij het ventileren van je mening, het publiceren van je scriptie, en het opschieten met je collega’s. Je kunt die gedachte beter voor je houden, als je niet uit de sociale club geweerd wilt worden waarvan je de waardering nu juist zo nodig hebt.”

Voor meer informatie over dit onderwerp kun je klikken op deze link (Nr.4 in de balk aan de zijkant)

Als het achterhouden van de waarheid door de homolobby in de VS al zo prevaleert, hoe moet het dan in ons land zijn? Er is waarschijnlijk geen enkele psychiater of psycholoog in Zweden te vinden die wil (of durft) samen te werken met ouders die hun jongen bij hen brengen uit bezorgdheid voor een ontwikkeling van vrouwelijk gedrag in hun kind. Je staat er dus alleen voor, als ouder of grootouder, in je bezorgdheid over de toekomstige seksuele geaardheid van je nakomeling. Om u hierin tegemoet te komen stel ik gratis literatuur beschikbaar. U kunt hierover contact met me opnemen onder “gratis literatuur” in de menubalk aan de zijkant.

Na deze wat lange inleiding zullen we dan toch nader bestuderen wat er uit eerlijke onderzoekingen bekend is geworden en wat je kunt doen om een beginnende prehomoseksualiteit en de daaruit volgende homoseksualiteit te voorkomen in je kinderen. Laten we eerst de wortel (genesis) van homoseksualiteit bij jongens bekijken.

Terug naar de Inhoudsopgave

2. Onderzoeksrapport door Bieber c.s. (REF.4)
We gaan eerst kijken naar een belangrijke studie van Irving Bieber en zo’n 70 psychiaters en psychologen. Het uitvoerige onderzoek begon in 1952 en 10 jaar later – na vele evaluatie’s en follow-up activiteiten – bracht een team van acht medische psychoanalytici en een klinische psycholoog een rapport uit getiteld: Homoseksualiteit, een psychoanalytisch onderzoek van mannelijke homoseksuelen,
New York: Basic Books, 1962 (REF.4).

Behalve het feit dat de omvang van dit onderzoek aanzienlijk is en de expertise van de schrijvers groot, is dit onderzoek nog belangrijk om de twee volgende redenen:

2:1. Het werd uitgevoerd tussen 1952 en 1962. Dat was in de tijd voordat het een politiek taboe werd om homoseksualiteit als ongewenst gedrag te bestempelen, dat voorkomen moest worden. Na 1973, toen APA homoseksualiteit als abnormaal gedrag verwijderde van hun DSM (Diagnostic and Statistical Manual), werd het praktisch onmogelijk om nog onderzoek van deze aard te verrichten. Als er al een groep onderzoekers tegenwoordig de euvele moed zou hebben iets dergelijks te doen, dan zouden ze ongelofelijk worden uitgestoten uit hun kring van collega’s. Maar de onderzoeksresultaten zijn nog steeds waardevol voor vandaag, en buitengewoon belangrijk voor ouders die homoseksualiteit willen weren uit het leven van hun zoon.

2:2. In 1962 was homoseksualiteit nog niet populair gemaakt door de meeste media, en ook was het nog niet opgehemeld door de entertainment business. Dat is tegenwoordig wel heel anders.

Kijk alleen al eens naar wat RFSL tegenwoordig op hun website schrijft (ref.16) en dan begrijp je onmiddellijk waar ik het over heb:

“Wie neemt er wie? – Over seks voor jou, als je jong bent en je wilt wat. Een meisje ontmoet leuke jongen. De jongen ontmoet een andere jongen. Die andere jongen heeft juist een ontmoeting gehad met een ander meisje.
Probeer je seksualiteit uit! Wie je zelf bent, wat je wilt worden en waar je nieuwsgierig naar bent. De wereld ligt voor je open en er valt een hoop te ontdekken, alles is mogelijk. En natuurlijk heb je later meer spijt van wat je niet geprobeerd hebt dan van wat je wel geprobeerd hebt.”

(Einde aangehaalde tekst van RFSL website)

Het is duidelijk dat veel jonge mensen – die eigenlijk normaal gesproken geen homoseksuelen zouden worden (d.w.z. dat ze geen “prehomo’s” waren als gevolg van een ongelukkige jeugd) tegenwoordig toch kiezen voor deze levensstijl omdat het tegenwoordig zo ‘in’ is. Of ze proberen het op zijn minst uit en velen raken dan verstrikt in de netten (zie onderwerp 7 onder gratis literatuur in het menu van de zijbalk). De implicaties van zo’n duidelijk verkozen levensstijl worden niet echt besproken op deze website. Dit kan alleen een halt worden toegeroepen als activiteiten in de stijl van de RFSL geweerd gaan worden in het belang van de volksgezondheid. We kunnen dus spreken van homoseksualiteit die in de vijftiger en zestiger jaren nog gestigmatiseerd was en die niemand wilde nastreven of uitproberen. Er is toch ook niemand die graag een alcoholist is. In het Bieber onderzoek werden niet minder dan 106 homoseksuele mannen langdurig onderzocht, samen met een groep van 100 heteroseksuele mannen. De basisvraag was aldoor weer: Waarom waren de 106 mannen homoseksueel geworden? Hoe zouden we moeten reageren als iets in hun achtergrond of opvoeding er de oorzaak van was dat ze zich fysiek aangetrokken voelen tot andere mannen?

De resultaten waren opmerkelijk. Er was een grootst gemene deler bij de homoseksuele geaardheid van al deze 106 mannen. Bieber en zijn team kwamen tot de conclusie dat ze allemaal (zonder uitzondering) een emotioneel afwezige vader hadden gehad, of helemaal geen vader tijdens hun opvoeding. Geen van hen voelde zich verbonden met zijn vader.

Soms, niet altijd, ging dit gepaard met vijandigheid tegenover hun vader om verschillende redenen. Het resultaat was gebaseerd op de manier waarop de mannen hun vader ervaren hadden, en niet andersom. Sommige vaders hebben misschien gedacht dat alles prima ging en dat ze voorzagen in de emotionele behoeftes van hun zoon.

Uit de resultaten van het onderzoek kwamen ook andere dingen naar voren:
“Diepgaande intermenselijke stoornis is steeds aanwezig in de homoseksuele vader-zoon relaties … . Niet een van de vaders (van homoseksuele zoons) kon als een redelijk normale vader worden beschouwd.”

Het is interessant dat in de groep van 100 heteroseksuele mannen zeker niet iedereen een goede relatie met zijn vader had. Zevenendertig procent van hen moest zelfs toegeven zijn vader te haten. In de homogroep echter zeiden 63 mannen (59 %) dat ze hun vader haatten.

Terug naar de Inhoudsopgave

3. Conclusies die getrokken moeten worden
Allereerst wil ik zeggen dat er altijd uitzonderingen kunnen voorkomen op de gevonden regel, de grootst gemene deler van een emotioneel afwezige vader die voor alle 106 homoseksuele mannen gold. Maar er zijn heel sterke bewijzen gevonden voor de volgende conclusies:

Als een vader emotioneel verbonden is met zijn zoon, is er heel weinig kans dat de zoon homoseksueel wordt. Maar, als een vader niet emotioneel verbonden is met zijn zoon, leidt dat niet automatisch tot homoseksualiteit. Tenslotte beweerde 37 % van de 100 heteroseksuele mannen van het onderzoek dat ze hun vader haatten (waar dat voor 59 % van de homoseksuele groep gold). De homoseksuele mannen konden echter op de een of andere manier geen relatie beleven met hun vader.

Met andere woorden: Waar het homoseksualiteit betreft is er altijd een afwezige vader-zoon relatie, mogelijke andere oorzaken daargelaten.

Dat is zeer opmerkelijk! Daarom:

Vaders: Je kunt homoseksualiteit bij je zoon voorkomen door een relatie met hem te hebben! Maar ook als je dat niet zou hebben is het nog niet gezegd dat je zoon ook daadwerkelijk gedoemd is tot een homoseksueel leven. Er spelen nog andere factoren mee, waar we later naar zullen kijken.

Behalve het eensluidende resultaat met betrekking tot de emotionele binding tussen vader en zoon speelden er nog een heel aantal relationele aspecten mee, hoewel de strekking daarvan op hetzelfde neerkomt. Hier volgen er een aantal. (De aantallen bij elkaar opgeteld komen niet helemaal aan de 100 % omdat niet alle mannen alle vragen konden beantwoorden). “H” slaat op de groep van 106 homoseksuele mannen; “C” slaat op de groep van 100 heteroseksuele mannen:   

 

H

C

Patiënt is vaders lievelingskind

7

28

Een broertje of zusje is vaders lievelingskind

59

36

Patiënt voelde zich aanvaard door zijn vader

23

47

Patiënt haatte zijn vader bewust

60

37

Patiënt accepteerde zijn vader

20

50

Vader uitte zijn genegenheid voor patiënt

25

51

Vader heeft minder respect voor patiënt dan voor andere broers  

42

19

Patiënt kon beter met zijn vader omgaan dan met zijn moeder

21

40

Patiënt bewondert zijn vader

16

47

Om deze tabel op de juiste manier te kunnen interpreteren, moeten we weer even bedenken dat een jongen die niet met zijn vader verbonden is, niet automatisch een homoseksueel hoeft te worden. Weliswaar werden de meeste mannen die geen binding met hun vader hadden toch homoseksueel. (Onthoud: geen binding met vader is noodzakelijk maar niet voldoende om homoseksueel te worden). Wat zijn die andere aspecten die een rol spelen bij het vinden van de seksuele geaardheid?

Kijk bijvoorbeeld eens naar de zesde vraag! (‘vader uitte zijn genegenheid voor patiënt’). Onder de homoseksuele mannen had ongeveer 25 % zulke genegenheid ervaren. Dat weerhield hen er niet van homoseksueel te worden omdat ze geen binding met hun vader ervoeren al hadden ze soms genegenheid van hem gekregen. Maar ongeveer twee keer zoveel (51 van de honderd) onder de hetero’s had zulke genegenheid ervaren. Duidelijk is dus dat zelfs al heeft een zoon geen binding met zijn vader, de uiting van genegenheid door een vader een positieve uitwerking heeft voor een heteroseksuele uitkomst.

Gebaseerd dus op de tabel, concluderen we dat de volgende factoren (zelfs al heeft de zoon geen binding met de vader) een heteroseksuele uitkomst bevorderen:

1.     Vaders lievelingskind zijn (hoewel het geen verdienste is van een ouder om lievelingetjes te hebben)

2.     Zich geaccepteerd voelen door zijn vader.

3.     Ervoor zorgen dat de zoon zijn vader niet haat (bedenk wel dat 37 % van de heteroseksuele groep zijn vader haatte en toch heteroseksueel werd)

4.     Zorg dat een zoon zijn vader aanvaardt

5.     De vader moet genegenheid tonen voor zijn zoon

6.     De vader moet voor zijn zoon net zoveel respect hebben als voor diens andere broers

7.     De zoon kan beter met zijn vader omgaan dan met zijn moeder

8.     De zoon heeft bewondering voor zijn vader

Al deze relationele aspecten komen op natuurlijke wijze voort uit een binding. Maar als de binding niet tot stand is gekomen, kunnen deze overige secundaire aspecten toch voor een heteroseksuele uitkomst zorgen. Verdrietig genoeg hebben vaders geen idee wat er gebeurt als hun zoons geen mannelijke identiteit ontwikkelen. Ze hadden het zo druk met hun werk (als ze bijvoorbeeld een groot gezin moesten onderhouden), dat ze geen tijd hebben gehad voor die bijzonder kwetsbare zoon. Dan heb je vaders die liever gaan golfen in hun vrije tijd dan dat ze met hun zoon gaan vissen.

We zullen hieronder bespreken waarom het onvermogen zich te identificeren met de mannelijke geaardheid op heel jonge leeftijd, een hoofdoorzaak is van homoseksualiteit.

Nu wil ik het als volgt samenvatten:
Als een vader emotioneel betrokken is bij de ontwikkeling van zijn zoon en zijn zoon heeft op jonge leeftijd een band met hem, dan is de kans dat hij heteroseksueel zal worden bijna 100 %.

Ik zal hieronder uitleggen (Nr. 5) waarom dit sterke verband bestaat. Maar ik wil eerst zeggen dat mijn hart bloedt om die kleine jongens die geen mannelijk voorbeeld in hun leven hebben. En mijn bloed kookt als ik zie hoe deze jongens meedogenloos worden benaderd door de RFSL in een poging om er zo veel mogelijk te winnen voor hun gelederen om die te komen versterken.

Terug naar de Inhoudsopgave

4. DE SCHAAMTE PARADE
Voor alle vaderloze en moederloze kinderen in ons land is 5 juni 2002 een fatale dag geworden. Op die dag stemde het Zweedse parlement over een wet die homo-echtparen toestaat kinderen te adopteren. De wet werd aangenomen op grond van 198 stemmen voor en 38 tegen. Hoe heeft het kunnen gebeuren dat verantwoordelijke en ethische personen een kind opzettelijk een vader of moeder onthouden, terwijl er zoveel heteroseksuele kinderloze echtparen ernaar verlangen een kind te adopteren? Tot op dat moment in onze geschiedenis hebben we grote zorg aan de dag gelegd voor het welzijn van onze kleinsten. Niets laat duidelijker zien tot welk niveau onze politici zijn afgezakt om de homolobby tevreden te stellen.

Wat voor een oordeel hangt deze mannen en vrouwen boven het hoofd?

Zo zag de Schaamte Parade eruit toen het parlement over het voorstel stemde 2001/02:123 (ref.17)

Voorstel 2001/02:123
LU27 Partners, adoptie etc.
Punt 1 (Verwerping van voorstel aangaande adoptie en voogdij)
1. Voorstel
2. Bezwaar (kd)
Stemming:
198 positief over voorstel
38 positief over het bezwaar
71 onthouding
42 afwezig
Parlement kwam met het voorstel.
Verdeling van de stemmen:
Vóór het voorstel:
118 Sociaal Democraten, 9 Gematigden, 34 Linkse Partij, 12 Centrum Partij, 15 Milieu Partij, 9 Volks Partij
Vóór het bezwaar:
1 Gematigde, 37 Christen Democraten
Onthouding: 60 Gematigden, 4 Centrum Partij, 6 Volks Partij
Afwezig: 13 Sociaal Democraten, 11 Gematigden, 9 Linkse Partij, 5 Christen Democraten 2 Centrum Partij, 1 Milieu Partij, 1 Volks Partij
Anne-Katrine Dunker (m) en Runar Patriksson (fp) gaven aan dat ze zich hadden willen onthouden van stemmen, maar dat bij hen een “Ja” was neergezet.

Deze officiële score laat zien dat alleen de 37 parlementsleden van de Christen Democraten tegen homo-adoptie hebben gestemd. Eer aan hen. De “Gematigde Partij” was eigenlijk niet voor homo-adoptie, maar wilde homo-voogdij over onze kinderen toestaan. Een ongelofelijke positie. Denk je eens in! Zouden de Gematigde Parlementsleden hebben toegestemd in homoseksuele voogden over hun eigen kinderen of kleinkinderen?

Stel je eens voor dat het over je eigen zoon gaat! Als jijzelf, gedwongen door de omstandigheden, je eigen zoon aan de zorg van iemand anders zou moeten overlaten. Als je dan zou kunnen kiezen tussen een man en een vrouw die een normaal huwelijk hebben, en een paar homoseksuele mannen. Wie zou je dan kiezen? Als je tot je laat doordringen wat er op die rampzalige dag (5 juni 2002) is gebeurd, dan realiseer je je wat een roekeloze en harteloze daad dit is geweest tegen de kwetsbaarste kinderen onder ons. Behalve de Christen Democraten hebben alle partijen zich daaraan schuldig gemaakt. Hoe kunnen die andere parlementsleden met zichzelf leven? Als ze dagelijks in de spiegel kijken moeten ze bedenken hoe ze onze weerloze kinderen hebben verkocht.

De juridische geschiedenis van deze verachtelijke wet
Toen de Sociaal Democraten (de grootste partij in het parlement) in hun eigen vergadering stemden over hoe ze hun stem unaniem in het parlement zouden gaan uitbrengen, wonnen degenen die vóór wilden stemmen met slecht een stem.
Degenen die tegen wilden stemmen kwamen slechts een stem te kort. Dat betekent dat maar iets minder dan de helft van de Sociaal Democraten geloven dat het voor een wees het beste is om een vader en een moeder te krijgen. Toch heeft niemand, toen men in het parlement zijn stem uitbracht zijn geweten durven te volgen. Als ze gestemd hadden wat hun geweten aan hen opdrong, zouden ze hun baan verliezen, hun inkomen en al die andere voordelen van het zijn van parlementslid. Om kort te gaan, hun eigen financiële voordelen wogen zwaarder dan het welzijn van weeskinderen.

Er moet ook gezegd worden dat de volgende grote organisaties, met hun expertise op het gebied van het welzijn van kinderen, grote bezwaren hadden geuit tegen het voorstel van homo-adoptie: Red de kinderen (zw: Rädda Barnen), De Ombudsman van Kinderen (Barnombudsmannen), Het Netwerk van Adoptieorganisaties (Nätverket för Adoptionsorganisationer).

Verder hebben de volgende organisaties ook nog hun bezwaren geuit: Het Sociale Departement, Het Nationale Comité voor Internationale Adopties, De Zweedse Associatie van Natuurkundigen, de Zweedse Vereniging van Psychologen, Sociologen voor Gezinsrecht, Nationale Vereniging van Gezinscounselors, AFO Organisatie voor Adoptie van kinderen en Fosterkinderen, Organisatie voor Adoptie van kinderen uit Korea, Forum voor Adoptie, De Gezinsorganisatie voor Internationale Adoptie, Kinderen Eerst, De Nationale Organisatie voor Rechten van Kinderen (BRIS), de Secretariaten voor Familierecht, Counseling Centrum voor Adoptie, De Netwerk Stem van Geadopteerde Kinderen, Vrienden van Kinderen.

(In het Zweeds zijn de namen van de organisaties: Socialstyrelsen, NIA (Statens nämnd för internationella adoptionsfrågor), Svenska Läkaresällskapet, Sveriges Psykologförbund, Familjerättssocionomernas Riksförening Föreningen Sveriges Kommunala Familjerådgivare, AFO-Organisationen för adopterade och fosterbarn, Adopterade koreaners förening (AKF), Forum för adopterade Förbundet Adoptionscentrum, Familjeföreningen för Internationell Adoption, Barnen Framför Allt - Adoptioner, Riksförbundet Barnens Rätt i Samhället (BRIS), Rädda Barnen, Familjerättssekreterarna, Adoptionsrådgivningen, Nätverket Adopterades Röst, Barnens Vänner)
Al deze organisaties en experts waren tegen de wet voor homo-adoptie.

De Zweedse Vereniging van Psychologen had het volgende commentaar: “Het wetsvoorstel is gebaseerd op een wereldbeeld waarin het kind ondergeschikt is en het ouderschap centraal staat. De tekst van het voorstel laat een totale afwezigheid zien van enig begrip voor wat de behoeften van een kind zijn.” (zw: Promemorian har tillkommit utifrån en världsbild där barnet är perifert och föräldrarskapet står i centrum. Författningstexten uppvisar en total avsaknad av förståelse för och kunskap om barns behov. )

In een interview dat op 18 mei 2005 in de krant ‘TheWorld Today’ (Zw: Världen Idag) stond, wees Lars Ahlin, voorzitter van de Zweedse Vereniging van Psychologen, op de felle reactie die zijn vereniging gegeven had: “We drukken ons meestal niet uit in dergelijke bewoordingen tenzij we ervan overtuigd zijn dat dit voorstel de plank bijzonder misslaat. Ons gebrek aan kennis over het effect dat een opvoeding door twee ouders van hetzelfde geslacht op een kind heeft is een groot probleem.We hebben er gissingen naar gedaan omdat er onvoldoende kennis op dit gebied bestaat uit wetenschappelijk onderzoek. Het is natuurlijk een moreel dilemma en we mogen niet experimenteren met kinderen. Als we zeker hadden geweten dat de kinderen niet zouden blootstaan aan onnodige risico’s, zou het anders geweest zijn. Kinderen kunnen echter niet voor zichzelf spreken. (in het Zweeds: “Så här formulerar vi oss inte om det det inte upplevs som en verklig brist i promemorian. Bristen på kunskap om hur barn påverkas av att växa upp med två föräldrar av samma kön är ett stort problem.
- Vi har valt att inta barnperspektivet på grund av att det finns för lite kunskap
, den evidensbaserade forskningen saknas. Det är ju visst ett moraliskt dilemma, man kan inte göra experiment på barn. Kunde vi vara säkra på att barnen inte utsätts för onödiga risker, då hade det varit en annan situation.
- Barnen kan ju inte föra sin egen talan)

Terug naar de Inhoudsopgave

5. Meer over de rol van de vader
We zullen nu opnieuw de vraag bekijken waarom het zo belangrijk is dat een vader emotioneel betrokken is bij de ontwikkeling van zijn zoon.

Er is eens gezegd dat moeders jongens voortbrengen maar vaders mannen. Op heel jonge leeftijd begint een kind zich te realiseren dat de wereld uit de natuurlijke tegenpolen, jongens en meisjes, mannen en vrouwen, bestaat. Het is echter niet voldoende voor een jongen om alleen de verschillen op te merken. Hij moet ook beslissen waar hij thuishoort in deze, qua geslacht verdeelde wereld. Het meisje heeft het gemakkelijker wat dat betreft. Haar primaire binding heeft ze al met haar moeder, dus hoeft ze de extra ontwikkeling niet door te maken om zich te gaan onderscheiden van de persoon die het dichtst bij haar staat – de moeder – en zich te gaan identificeren met de vader. Dat is dus beslist anders voor een jongen. Hij moet losgemaakt worden van zijn moeder en groeien in het verschil tussen hem en zijn eerste liefde, als hij op een dag de kans wil krijgen een heteroseksuele man te worden. Hiermee is verklaard waarom er meer homoseksuele mannen zijn dan vrouwen. De eerste taak bij de ontwikkeling tot man is, zich niet te ontwikkelen tot vrouw.

Hier begint de enorm belangrijke taak voor de vader. Als er geen vader is, moet een andere man die rol vervullen. Dit is van het uiterste belang. Omdat een kleine jongen steeds hulp nodig heeft en bemoediging in zijn ontwikkeling tot man. De vader moet hem doen begrijpen dat hij op een dag moet zijn zoals zijn vader. De kleine jongen en zijn vader nemen bijvoorbeeld samen een douche zodat hij kan ontdekken dat hij en zijn vader er hetzelfde uitzien en dat hij op een dag zal zijn zoals zijn vader. Hij ontdekt dat hij zo geschapen is en dat dat niet kan veranderen. Dit betekent ook dat de zoon een groot vertrouwen in zijn vader ontwikkelt. Zijn vader wordt zijn voorbeeld. De invloed van de moeder op de zoon moet langzaamaan verminderen, te beginnen op de leeftijd van twee jaar. De vader moet warmte ten toon spreiden en zorgzaamheid ten aanzien van zijn zoon en er niet voor terugdeinzen hem te omhelzen. Iemand heeft eens gezegd dat als een zoon niet omhelsd is door zijn vader, andere mannen hem zullen omhelzen op latere leeftijd, maar op een andere manier. Als deze natuurlijke en noodzakelijke ontwikkeling niet aangemoedigd wordt, kan de jongen gaan lijden aan “Geslachtelijke Identiteit Stoornis” (GID: Gender Identity Disorder), wat de eerste stap is in de ontwikkeling naar prehomoseksualiteit.

Graag uw aandacht voor:
5:1
. Zoals ik al eerder heb gezegd, zullen niet alle jongens die een emotioneel betrokken vader missen, problemen hebben met hun geslachtelijke identiteit. Maar de jongen die wel een emotioneel betrokken vader heeft die hem bemoedigt, zal hoogstwaarschijnlijk niet lijden aan problemen rond zijn geslachtelijke identiteit.

5:2. Problemen rond de geslachtelijkheid blijken eerder voor te komen bij jongens met een gevoelige natuur, dan bij andere jongens. Zulke jongens zijn extra kwetsbaar als ze merken dat hun vader hen eerder afwijst dan aanmoedigt. Een dergelijke situatie kan gemakkelijk ontstaan als een jongen bijvoorbeeld andere talenten en gaven heeft meegekregen dan zijn vader of broers. De vader is bijvoorbeeld heel geïnteresseerd in sport en heeft zijn oudere broers al vaak meegenomen naar voetbalwedstrijden en voetbaltraining. Als de derde of vierde zoon dan ineens meer belangstelling heeft voor kunst of muziek is het gemakkelijk voor een vader om die zoon te verwaarlozen en te verzuimen hem te bemoedigen in wat hij nu juist interessant vindt. Een vader zou dan juist tijd moeten nemen en belangstelling moeten tonen voor de interesses en talenten van zijn kleine jongen en hem op dat gebied moeten aanmoedigen. Hij zou zijn kind in contact moeten brengen met andere jongens, die dezelfde interesse hebben. Dan zou hij “één van die jongens” kunnen worden. De jongen moet dan niet overgelaten worden aan de zorg van zijn moeder en “moeders kleine jongen” worden. Kortom, een vader moet zijn zoon helpen zijn mannelijkheid te ontwikkelen op een manier die een warme vertrouwensband, respect en genegenheid tussen hen doet ontstaan. Dit alles moet later resulteren in de wens van de jongen om te zijn zoals zijn vader.

Een probleem rond geslachtelijke identificatie uit zich op verschillende manieren en op verschillende niveaus. In extreme gevallen – Geslachtelijke Identiteit Stoornis (GID: Gender Identity Disorder) – begint een jongen met de poppen van zijn zusje te spelen, gaat meisjesjurken aantrekken enzovoort. Het is belangrijk dat de ouders samen zulk gedrag een halt toeroepen in liefde en zonder de jongen erom af te wijzen of ermee te plagen. Zulk gedrag komt echter vaker in mildere vorm voor wat dan ‘geslachtsconflict’ of ‘geslachtsverwarring’ heet. Alle jongens echter met welke mate van geslachtsverwarring dan ook lopen de kans om “prehomoseksueel” te worden. Een dergelijke jongen zal er al snel achter komen dat hij anders is dan de andere jongens. Hij kan door een zich ontwikkelende vrouwelijkheid geïsoleerd raken en geplaagd worden door andere jongens. Dat zal hem weer bevestigen in zijn idee van anders te zijn dan andere jongens. Wat heeft een dergelijke jongen een schreeuwende behoefte aan een man die hem kan bevestigen dat hij niet anders is dan andere jongens en dat hij zich zal ontwikkelen tot een man net als andere mannen. Ik zou zo graag willen dat alle mannen op de hoogte zouden zijn van deze behoefte, niet alleen vanwege hun eigen zonen, maar ook vanwege die kwetsbare jongens die geen vader hebben. Ik zou willen dat alle mannen eraan zouden doen wat ze konden om de RFSL te verhinderen hun handen op zulke jongens te leggen.

Zonder hulp zal de ”prehomoseksuele” jongen zich meer op zijn gemak en veiliger voelen als hij zich onder meisjes bevindt. Maar van binnen is hij verscheurd. Aan de ene kant zou hij willen dat hij was zoals andere jongens, maar hij gelooft dat het niet zo is. Als de puberteit zijn intrede doet verandert het plaatje. Erotische aantrekkingskracht is altijd gericht op iets dat anders is dan ikzelf. Als een jongen zich meer met meisjes heeft geassocieerd tijdens zijn jeugd, en zich vreemd en raar tussen andere jongens voelde, zal zijn seksuele aantrekkingskracht zich op andere mannen richten.

De homolobby zwaait soms met het argument dat men prehomoseksuele jongens een plezier doet, door hen te troosten terwijl ze een aangeboren, homoseksuele identiteit, die er vanaf hun geboorte was, ontwikkelen. Nu ligt het op de weg van ouders (en grootouders) om dat te verhinderen. Eerst moet je er echter van overtuigd zijn dat homoseksualiteit niet – ik herhaal NIET – iets is wat in de genen zit vanaf de geboorte. Om daarvan overtuigd te raken is het nodig “Fabel nummer 3” hieronder te lezen.

Terug naar de Inhoudsopgave

6. De normale rol van elke ouder
De tweede zeer belangrijke manier waarop homoseksualiteit verhinderd kan worden bij je kind, is door hem te beschermen tegen seksuele roofdieren (Het belangrijkste is een mannelijk voorbeeld). Het verkrachten van kinderen neemt toe. In 1985 is er een diepgaand onderzoek onder 2.682 volwassenen gedaan door Los Angeles Time, waarbij 16 % van alle mannen en een schokkende 27 % van alle vrouwen beweerde seksueel misbruikt te zijn geweest als kind. Incest laat niet alleen fysieke wonden achter. De emotionele wonden gaan dieper. Incest is een van de belangrijkste oorzaken voor het ontwikkelen van homoseksualiteit. Elk kind dat op deze manier misbruikt is heeft zeven maal meer kans op het ontwikkelen van homoseksualiteit. Dit geldt vooral voor meisjes. Bovendien loopt een misbruikt kind veel meer kans zelf een pedofiel te worden. Zoals men zegt: “Gewonde mensen verwonden mensen”.

Zulke onfortuinlijke kinderen hebben veel extra aandacht nodig van de ouders om te kunnen genezen van de diepe emotionele wonden. Ongelukkig genoeg zijn juist kinderen uit gebroken gezinnen het meest kwetsbaar, vanwege een heel aantal redenen. Het zijn niet altijd volwassen mannen die kinderen misbruiken. Oudere kinderen of adolescenten, van wie velen zelf ook misbruikt zijn, kunnen het ook doen. In de tegenwoordige maatschappij dus, met haar losse zeden en intense belangstelling voor alles wat met seks te maken heeft, en waarin zoveel tolerantie voor abnormaal gedrag is, moet je erg op je hoede zijn voor het soort mensen dat je in de omgeving van je kind laat komen als je er zelf niet bij bent. Zowel de vader als de moeder spelen hierbij een extreem belangrijke rol.

Op de derde plaats van belangrijke factoren bij het voorkomen van homoseksualiteit staat de relatie en de omgang tussen de ouders. Een gelukkige en liefdevolle relatie tussen man en vrouw is een goed ‘tegengif’ tegen de ontwikkeling van prehomoseksualiteit. Vooral voor de zoon. Hoe een vader zijn vrouw behandelt, laat onuitwisbare indrukken achter bij een jongen. Hij kijkt en leert terwijl hij opgroeit. Hij ziet wat de bedoeling is. Een moeder moet vooral respect tonen aan haar man en haar zoon aanmoedigen bij zijn vader te rade te gaan voor een belangrijke kwestie of probleem. Een moeder moet haar zoon al vroeg loslaten. Ze moet de verbinding verbreken tussen haar en haar zoon en haar zoon aanmoedigen met zijn vader om te gaan. Dit moet tussen 2 en 4 jaar beginnen bij een jongen. Maar het is verkeerd om te zeggen dat het te laat is als het later begint. Het is nooit te laat maar het wordt in toenemende mate moeilijker als de jaren verstrijken en de jongen niet loskomt van zijn moeder. De moeder moet ook de verleiding weerstaan om “de scepter te zwaaien” thuis. Ook al is ze hoger opgeleid, heeft ze een betere baan of is ze intelligenter dan haar man.

Dit alles moet ervoor zorgen dat een jongen graag wil worden zoals zijn vader. Het helpt een jongen om zelfverzekerd te worden en zich veilig te voelen bij de ontwikkeling van zijn mannelijkheid en terwijl hij tegelijkertijd een zachtheid en zorgzaamheid ontwikkelt als hij ziet hoe zijn vader zijn moeder behandelt. Het is prachtig om deze krachten aan het werk te zien zoals ze bedoeld zijn. Helaas is geen huwelijk perfect. In ieder geval niet voortdurend. Als er fouten gemaakt worden in het ideale ‘rollenspel’ hoeft dat natuurlijk niet te leiden tot de ontwikkeling van homoseksualiteit bij een jongen. Maar we hebben inmiddels wel begrepen hoe belangrijk de communicatie over en weer tussen ouders is met het oog op voorkoming van homoseksualiteit bij hun zoon.

Hoe moet het gaan met een jongen die – om wat voor redenen dan ook – niet beide ouders heeft? De taak is dan moeilijker maar niet hopeloos. De meeste jongens die opgroeien met één ouder, worden natuurlijk geen homo’s. Er kan ook gezegd worden dat een jongen die opgroeit met een misbruikende ouder er slechter aan toe is dan een jongen die helemaal geen vader heeft. Dat is helemaal waar in het geval van een jongen die getraumatiseerd is door het misbruik van zijn vader of stiefvader. Een alleenstaande moeder doet er goed aan als ze zorgt dat haar jongen een mannelijk familielid (oom, grootvader etc.) goed leert kennen. Eigenlijk is iedere man die zij vertrouwt geschikt om de rol van de vader te vervangen. Als de jongen met de alleenstaande moeder ook nog een aantal zusjes heeft, doet de moeder er goed aan haar jongen in de gaten te houden zodat hij niet altijd met meisjesspeelgoed speelt, maar ook met zijn eigen jongensspeelgoed. Een alleenstaande vader heeft andere problemen. Een jongen heeft natuurlijk ook een moeder nodig. Toch heeft de liefhebbende en zorgende alleenstaande vader het minder moeilijk dan de alleenstaande moeder als hij de ontwikkeling van homoseksualiteit wil voorkomen. Onthoud: moeders maken jongens, maar vaders maken mannen.

Door de activiteiten van de homolobby (voornamelijk RFSL) op onze scholen tegenwoordig en ook door de verheerlijking van de homoseksuele levensstijl door de media en de entertainment business is het veel moeilijker geworden voor ouders om hun kind te beschermen tegen de zuigkracht van de homolevensstijl. Ik kwam pas dit artikel tegen (ref.19) in “The Evening Daily” (Zw: Aftonbladet), een dagblad in ons land. Hierin werd de slechtste soort medicijn aangeraden voor de prehomoseksuele jongen. Er staat:

“Wanneer hebt u voor het laatst een pop aan uw zoon gegeven? Expert: We voeden onze kinderen onbewust nog in de ouderwetse geslachtsrollen op”.

Wat lijkt het belangrijk voor deze “expert” dat we onze jongens in nieuwe geslachtsrollen opvoeden! Ze moeten vrouwelijker worden. Zo wordt geprobeerd ze in verwarring te brengen over hun geslacht. Er kan geen andere conclusie getrokken worden uit deze rommel. Zo dreunt deze roffel maar door op alle niveaus in scholen, in de maatschappij, in de media en de theaters. De homoseksuele gemeenschap weet maar al te goed dat homoseksualiteit uit prehomoseksualiteit voortkomt wat op zijn beurt weer voortkomt uit geslachtelijke verwarring. Met hun duivelse activiteiten zijn ze op onze kinderen uit in een flagrante poging hun ledenaantal te vergroten en hun macht. Dit alles gaat ten koste van de kwetsbaarste kleintjes onder ons. Hoe slecht kan het worden?

Het is mijn droom en ik hoop vurig dat er op een dag een “Redt de kinderen Fonds” wordt opgericht om tegenwicht te bieden aan al deze rotzooi. Dit fonds zou zich moeten richten op kinderen in de gevarenzone. Dat zou op veel manieren kunnen gebeuren, maar het accent zou moeten liggen op het helpen van jongens in hun binding met een mannelijk voorbeeld zodat ze hulp krijgen in hun ontwikkeling tot man. Er zouden zomerkampen gehouden kunnen worden, waarvan de leiders gelukkig getrouwd zijn en de heteroseksuele mannen stabiel en met een hoge morele standaard en een verlangen om vaderloze jongens te helpen. Voor meer informatie over de rol van een vader beveel ik het volgende leesmateriaal aan “Childhood Experiences of Homosexual Men” door Dale O'Leary voor NARTH (ref.20)

Terug naar de Inhoudsopgave

7. Mensen die aangevallen zijn door de homolobby omdat ze het niet eens waren met hun agenda
Het uitgebreide onderzoek en de conclusies waartoe Irving Bieber met zijn team gekomen is (REF.4) – wat later waar bleek te zijn op grond van later onderzoek – hebben een geweldige woede ontketend bij de homolobby in “de twee APA’s” (American Psychiatric Association en American Psychological Association).

De resultaten van zulke eerlijke onderzoekingen worden niet als “politiek correct” beschouwd in onze huidige maatschappij en Bieber werd ook navenant behandeld. Als Bieber bijvoorbeeld jaren na de publicatie een college gaf op een APA conferentie met als titel “Homoseksualiteit en Transseksualiteit” werd hij grof in de rede gevallen door de opruiende stemmen van de homolobby binnen de APA. Een andere onderzoeker, Ronald Bayer die toen medeonderzoeker was aan het Hastings Instituut in New York beschrijft deze episode in zijn boek (Homoseksualiteit en Amerikaanse Psychiatrie: de Politiek van de Diagnose, New York: Basic Books, 1981; pagina 102-103; REF.1 page 33) als volgt:

“Bieber's pogingen om zijn standpunten uit te leggen … werden met hoongelach … begroet. {Een} van de protesteerders noemde hem een ­_____.
 “Ik heb uw boek gelezen dr. Bieber, en als u in dat boek over zwarte mensen had gesproken zoals u over homoseksuelen spreekt, zou u in hechtenis zijn genomen en dat zou dan uw verdiende loon zijn.”

Bayer vervolgt:
De tactieken hebben gewerkt.Toegevend aan de druk, hebben de organisatoren van de volgende APA conferentie in 1971 erin toegestemd een speciaal panel in te richten niet over
homoseksualiteit, maar door homoseksuelen. Als men niet akkoord zou gaan met dit panel, zo luidde de waarschuwing aan het adres van de voorzitter, zullen ze (de homoseksuele actievoerders) het niet laten bij de verstoring van slechts één sectie.”

Maar het panel was niet genoeg. Bayer vervolgt:
“.….. [Ze] wendden zich tot een Homo Bevrijdings Front collectief” in Washington om de demonstratie van mei 1971 te plannen. Samen met dit collectief ontwikkelden [ze] een gedetailleerde strategie voor ordeverstoring, en werkten dit tot in de logistieke puntjes uit.

Op 3 mei 1971 vielen de protesterende psychiaters een bijeenkomst binnen van gerespecteerde collega’s in het vak. Ze graaiden naar de microfoon en gaven die in handen van een actievoerder van buitenaf die te kennen gaf: `Psychiatrie is de vijand in het vlees. De psychiatrie heeft een niet aflatende oorlog tegen ons gevoerd om ons uit te roeien. U mag dit opvatten als een oorlogsverklaring tegen u …Wij verwerpen u allen als onze bezitters.’

De actievoerders eisten daarna dat ze zouden worden toegelaten bij de APA Commissie die over de nomenclatuur ging. De voorzitter aldaar gaf toe dat homoseksueel gedrag misschien geen psychiatrische stoornis was, en dat het DSM, Diagnostic en Statistical Manual, dit nieuwe inzicht waarschijnlijk zou moeten opnemen.

Al spoedig daarna verdween door toedoen van de APA, homoseksualiteit als stoornis uit het DSM. Dit was niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoeksresultaat, maar het gebeurde als gevolg van de ruwe acties van de homoseksuelen binnen de APA. Het is intrigerend om het hele verhaal te lezen in REF.1 pagina 32-35.

Zo is een nieuw tijdperk aangebroken waarin een overweldigende meerderheid van psychiaters en psychologen niet langer ouders durft te helpen bij het voorkomen van een homoseksuele ontwikkeling in hun kinderen.

Terug naar de Inhoudsopgave

8.  Mensen die aangevallen zijn in Zweden omdat ze het niet eens waren met de agenda
Wat betreft de snel om zich heen grijpende sodomie in ons land, zijn dit de bakens geweest (bron: http://www.gluefox.com – Daar klik je op menu aan de zijkant onder "Dagens Adrenalinklick" en dan selecteer je “Homosexualitet -- en naturlig yttring av människans sexualitet, eller...? " (ref.21):

Voor het jaar 1944 werden homoseksuele handelingen tussen volwassenen als misdadig gezien, en als onnatuurlijk en verderfelijk beschouwd. Langzamerhand is het psychologische idee over homoseksualiteit gaan overheersen, waar men oorspronkelijk dacht dat homoseksualiteit een psychologische stoornis was die zijn oorsprong vond in traumatische belevenissen in de kindertijd. In de Medische Encyclopedie (Zw: Medicinsk Uppslagsbok), in de editie van 1969 door Ack Renander (heel lang beschouwd als het medische naslagwerk in Zweden) vinden we de volgende definitie: ,,Zieke seksuele verlangens die uitgaan naar mensen van dezelfde sekse”, en in Norstedt's Encyclopedie (Zw: Norstedts Uppslagsbok) van 1973, wordt homoseksualiteit uitgelegd als: ”Gestoord seksueel verlangen naar mensen van dezelfde sekse. Het tegenovergestelde van heteroseksualiteit: normale seksuele verlangens”.

We nemen een sprong in de tijd naar het Homo (Pride) Festival 2001, de spectaculaire homoseksuele show in Stockholm. In de tent van de Liberale Jeugd Vereniging (Zw: Liberala Ungdomsförbundet) was het de hoofdattractie om dartpijltjes naar grote foto’s van Alf Svensson, de paus en Ulf Ekman (leider van“The Word of Life; de nieuwe charismatische denominatie van Zweden) te gooien. In dit geval kun je echt spreken van haat en aanzetten tot geweld tegen mensen en groepen van mensen die door deze leiders worden vertegenwoordigd. Je kunt je afvragen hoe de media gereageerd zouden hebben als op een religieuze conferentie foto’s waren opgehangen van mensen van de RFSL die een fobie voor christenen hebben met de ondertitel: ,,Sla die flikkers”. Zoiets is natuurlijk ondenkbaar onder gelovigen. De RFSL schrikt er echter niet voor terug mensen tot haat aan te zetten tegen religieuze mensen. Ze hebben totaal geen tolerantie tegenover bepaalde groepen mensen. 

Nog meer voorbeelden van aanzetting tot haat door homoseksuelen in Zweden tegenwoordig: In het jeugdblad “Lava”, uitgegeven in juni 2003 door de Stad Stockholm (en dus betaald door de belastingbetaler) stond een cartoon van Siwert Őholm die seks heeft met Alf Svensson. Onder de cartoon hadden ze de volgende tekst geplaatst, geschreven door de zanger en criticus Ujje Brandelius, ,, …het gaat allemaal over het verwijderen en wegvagen van de aardbodem van een verschaald, christelijk, mannelijk, oud stinkend verdoemd moreel systeem.” Hans-Göran Björk (die onder meer columnist is voor “The World Today”, dat sterke banden heeft met “The Word of Life”) had de cartoon en de tekst gezonden naar de Secretaris van het Departement van Justitie (Zw: Justitiekanslern; JK) en naar de ombudsman voor Justitie (Zw: Justitieombudsmannen; JO).   De reactie van beide mannen was, dat de uitingen in de richting van het wegvagen van de christenen van de aardbodem wel acceptabel waren. Vergelijk dit eens met de harde legale acties tegen voorganger Åke Green toen hij zich uitsprak tegen homoseksualiteit en tegen andere seksuele zonden.

Tegenwoordig zijn in Zweden vele officiële machtscentra en afdelingen van de regering sterk beïnvloed door de agenda van de homolobby, tot aan het Zweedse Hooggerechtshof aan toe (Zw: HD or Högsta Domstolen), en niet alleen op politiek gebied. De meerderheid in de “Kerk van Zweden” – die al eeuwen voornamelijk gefinancierd wordt met geld van de belastingbetaler – is sterk beinvloed door de belangen van de homolobby. Zelfs in deze kerk is er echter ook een aanzienlijk aantal leden en ook voorgangers, dat het niet eens is met de besluiten die van bovenaf genomen worden.

Aartsbisschop Hammar en zijn lesbische zuster, de domineese Anna Karin Hammar uit Uppsala, lopen voorop in het veranderen van de oude tradities van de Zweedse (Lutherse) Kerk. Meer informatie over deze (een paar uitzonderingen daargelaten) vuile christelijke reactie op de genadeloze houding van de homoseksuelen kunt u lezen onder Nr.6. Tijdens de “Nacht van de Cultuur” in Uppsala op 19 september 1998, hielden zij een “misdienst” in de kathedraal van Uppsala, waar de zogenoemde Ecce Homo expositie gehouden werd. Er werden schilderijen tentoongesteld van Jezus in een homoseksuele omgeving, en zelf als homoseksueel. Om Jezus zo af te beelden in een “dienst” in de gewijde kathedraal van Uppsala, laat zien hoe diep Zweden gedurende de afgelopen 30 jaar gezonken is.

In een dergelijke omgeving is het praktisch onmogelijk geworden voor ouders om nog een psycholoog of psychotherapeut te vinden die hun kinderen zou willen begeleiden bij hun problemen rond de seksuele geaardheid, tenzij ze natuurlijk de ouders mogen aanmoedigen hun kinderen te begeleiden in de ontwikkeling tot homoseksueel. De Zweedse Vereniging van Psychologen (op het ogenblik ongeveer 8500 leden) is in 1955 opgericht. In 1998 hebben ze hun “Ethische Principes voor Professionele Psychologen in de Noordelijke Landen (Zw: "Yrkesetiska Principer för psykologer i Norden") gepubliceerd.

Onder andere is daarin bepaald dat men “respect moet hebben voor de verschillen in elke persoon, in hun voorbeeldfunctie, en in hun cultuur met betrekking tot hun functioneringsniveau, hun seksuele geaardheid en geslacht”. Dit lijkt misschien abracadabra, maar dat lijkt het in de Zweedse grondtekst ook. De mantra lijkt te zijn “respect voor de seksuele geaardheid”. In combinatie met “Informatie voor het publiek” over “leidraad voor klachten over psychologen” heeft het een onheilspellende gevoelswaarde voor elke psycholoog die een ouder zou willen helpen bij het voorkomen van homoseksualiteit bij hun kind.

Tot zover hebben we Fabel nummer 1 (dat beide levensstijlen gelijkwaardig zijn) en Fabel nummer 2 (dat je de toekomstige seksuele geaardheid van je kind niet kunt beïnvloeden) behandeld. We gaan ons nu richten op Fabel nummer 3.

Terug naar de Inhoudsopgave

Fabel nummer 3: Seksuele geaardheid is iets erfelijks – “het wordt bepaald door de genen”

1.  Het vooroordeel/verdraaiing van onderzoeksresultaten door de homolobby
De American Psychiatric Association (APA) heeft een gids uitgebracht voor hun professionele werkers onder de titel Diagnostic and Statistical Manual (DSM). Tot 1973 werd homoseksualiteit beschouwd als abnormaal gedrag dat behandeling nodig heeft. Maar in dat jaar verklaarde de APA homoseksualiteit tot normaal gedrag zonder onderbouwing met onderzoeksresultaten. We hebben hierboven aangetoond hoe dat op zeer ondemocratische wijze heeft kunnen gebeuren door de sluwe en brutale actievoerende homoseksuele elementen in de APA en hun sympathisanten. (REF.1; pagina’s 32-36). Binnen twee jaar na deze beslissing heeft de Amerikaanse Vereniging van Psychologen (ook afgekort als APA en met driemaal zoveel leden) dezelfde beslissing genomen. Toen die ingrijpende beslissingen eenmaal genomen waren werd het opeens niet meer als gepast beschouwd als je ouders ging helpen homoseksualiteit bij hun kinderen te voorkomen. Degenen die zich hier nog voor uitspraken werden heftig gestenigd.

In de loop der jaren na 1973 hebben de homoseksuele afdelingen en hun sympathisanten steeds meer macht gekregen binnen de twee APA’s. Dat gaat zelfs zover dat ze tegenwoordig feitelijk een comité van censoren hebben gevormd dat macht heeft elk onderzoek op het gebied van homoseksualiteit, de oorsprong en de oorzaken, te sturen. Homoseksuelen zijn tegenwoordig oververtegenwoordigd in de branche van de gedragswetenschappen. Daarom is het op het moment dat er een onderzoeksrapport wordt uitgebracht essentieel om uit te vinden wie de onderzoekers zijn en wat hun seksuele geaardheid is, en waar het geld voor het onderzoek vandaan komt. Het is zo treurig dat het zover moest komen. Maar zo staan de zaken er vandaag de dag voor en we hebben daardoor de laatste decennia heel wat onbetrouwbare – en zelfs onechte – onderzoeken gezien over dit onderwerp. Het doel van de homoseksuele agenda is, door “onderzoekingen” en de verspreiding van de resultaten in de media, mensen te laten geloven dat homoseksualiteit genetisch is. Als verder onderzoek zou bewijzen dat de resultaten foutief zijn of zelfs vervalst, zul je daarvan niets in de media te horen krijgen. In wat hieronder volgt, zullen we talloze voorbeelden hiervan te zien krijgen.

Maar we moeten eerst kijken naar het waarom van deze ontstellende verdenking, die niet alleen het onderzoek betreft maar ook de media, met hun verspreiding van de resultaten onder een breed publiek. Onderzoek heeft aangetoond dat homoseksuelen en hun sympathisanten zeer oververtegenwoordigd zijn in de media. Om een voorbeeld te noemen: de New York Times en Washington Post – de toonaangevende nieuwsvoorziening van “de aloude media” – hebben een redactie die voor het grootste gedeelte uit homo’s bestaat. Dat is misschien uitzonderlijk, maar deze trend vind je bij alle media. De nieuwsbladen zelf schrijven natuurlijk nooit iets over deze verdenkingen, en zullen hun lezers nooit laten weten hoeveel redacteuren homoseksueel zijn op hun kantoor.

Waarom is het zo belangrijk deze situatie uit de doeken te doen? Wel, ieder van ons vormt zijn mening en baseert zijn houding op wat hij leest en hoort. Iedereen punt! De algemene meningen worden voor een groot gedeelte gevormd door onze media. Vooral door de TV. En in landen zoals Zweden met een beperkt aantal kanalen, zijn ook onze informatiebronnen in feite erg beperkt.

In de USA gaf de New York Times pasgeleden instructies aan haar journalisten – en daar zijn er heel wat van over de hele wereld – over hoe ze zaken moeten rapporteren die over homoseksualiteit gaan. Ze kregen bijvoorbeeld als het over homorechten gaat de volgende instructie: ,,Voorstanders van homo’s zijn bezorgd dat de uitdrukking ‘homorechten’ de mensen negatief laat reageren door bijvoorbeeld te geloven dat homo’s rechten hebben die anderen niet hebben.Voorstanders van homo’s geven de voorkeur aan de uitdrukking ‘gelijke rechten’ of ‘burgerrechten voor homo’s’. Als je geen keus hebt vanwege ruimte als je bijvoorbeeld een krantenkop moet maken, moet je heel precies in de tekst definiëren waar het over gaat.”

Omdat de homolobby hun boodschap in de media willen krijgen, hoeveel beter is het dan wel niet om zelf in de media te verschijnen. En in leidinggevende posities. De homoseksuele journalisten hebben in 1990 hun eigen nationale vereniging opgericht, The National Lesbian and Gay Journalists Association (NLGJA), die heel invloedrijk is geworden. Op hun 10de verjaardagsgala in San Francisco van 7-10 september 2000, hielden ze een surreële discussie tijdens een van de hoofdsessies. De vraag waarover het panel discussieerde, luidde: ,,Moet een verslaggever tijdens het schrijven van verhalen die met homoseksualiteit te maken hebben, ook standpunten laten zien die de homoseksuele tegenspreken?” Een van de deelnemers van een grote nieuwsbron (Jeffrey Kofman) zei het zo: ,,Deze hele kwestie over de balans die we als journalisten moeten zien te bereiken… zoals wanneer we over de zwarte gemeenschap schrijven …ik heb nog nooit een redactiekamer gezien waar je een kant van het verhaal schrijft en dan naar buiten rent om het standpunt van de Klan te verkrijgen: Wel, ik moet mijn interview met de Klan houden. Hoe kun je nou eerlijk zijn?” Paula Madison, vice-president voor uiteenlopende belangen bij NBC en nieuwsdirecteur van WNBC in New York viel hem bij: “Ik ben het met hem eens. Ik zie niet in waarom we het absurde, vreemde gezichtspunt erbij moeten halen omdat we er per se een ander gezichtspunt tegenover moeten stellen.”  Kofman voegde eraan toe: “Ieder van ons blijft een heleboel berichten tegenkomen die meningen bevatten over homozaken inclusief mensen die eenvoudigweg intolerant zijn en misschien ook niet geschikt.”

Dit bericht is klaar en duidelijk: Omdat degenen met een tegenovergestelde mening in de eerste plaats intolerante fanatici zijn, geven we ze geen stem in de media. Mensen, we zijn nu uitgekomen op de intolerante mening van de homolobby in onze gevaarlijke neerwaartse spiraal in de maatschappij.

De richtlijnen van de New York Times voor hun verslaggevers en journalisten om niet langer te spreken van “homorechten” gaan lijnrecht in tegen de originele aanbevelingen in het vroegere boek van Kirk en Madsen (“After the Ball: How America Will Conquer Its Fear and Hatred of Gays in the `90s”). Er is geen boek dat beter laat zien hoe geslepen de marketing methodes van Kirk en Madsen zijn dan het boek van David Kupelian “The Marketing of Evil: How Radicals, Elitists, and Pseudo-Experts Sell Us Corruption Disguised as Freedom”. Voor een goede samenvatting van het boek kun je hier klikken (ref.22).

David Kupelian schrijft in zijn boek: “Je zou je kunnen afvragen: Waar en wanneer komt deze ‘homorechten’ public relations stoomwals tot stilstand? Aan het eind van het liedje zal het niet alleen zo zijn dat homoseksualiteit totaal geaccepteerd is, inclusief huwelijken van dezelfde seksen, maar ook dat het verboden zal zijn openbare kritiek te uiten op homoseksualiteit, dat zelfs als misdaad beschouwd zal worden, inclusief het citeren van bijbelgedeelten waarin homoseksualiteit wordt afgekeurd. Met ander woorden een totale lamlegging van enige kritiek gesteund door de arm van de wet. In Canada is dit al het geval en in delen van Scandinavië.”

Vandaag de dag valt de journalist te betreuren die gedachten durft te ventileren die niet politiek correct zijn. Je kunt je carrière zomaar kwijt zijn. In mijn eigen land is de situatie nog erger dan in de VS. Daarom kwam het niet als een verassing, toen de Zweedse televisie (“SVT”) – die een monopolie bezit op inkomsten uit mandaatgebonden vergunningen – beloond werd met de prestigieuze ‘Rainbow Award” voor het met zoveel succes promoten van hun agenda.

In zekere zin is het begrijpelijk dat journalisten en entertainers die bij de media en in de entertainment business werken, overuren maken om anderen zover te krijgen hun levensstijl te accepteren. Wie wil er nu niet geaccepteerd worden? Het is alleen zo verdrietig dat het gebeurt ten koste van de meest kwetsbare kinderen en dat het ouders en grootouders het recht ontneemt de feiten te kennen.

De dingen die besproken zijn tijdens een onderzoekssymposium in 1996 over het onderwerp “seksuele oriëntatie” is erg verhelderend over de machten die aan het werk zijn en de methodes die gebruikt worden. Een van de onderzoekers, Scott Hersherger, meende dat gerechtshoven onder druk zullen komen te staan als men de discriminatie tegen een groep wil volhouden die bepaalde biologisch veroorzaakte eigenschappen vertoont in plaats van uit gedrag voortkomende eigenschappen. Hij zei tegen de groep die daarin mee ging: ,,Uit openbare opiniepeilingen en empirisch onderzoek is gebleken dat men altijd gelooft in een positieve correlatie tussen de onveranderlijkheid van een eigenschap en de acceptatie daarvan. Hoe meer mensen dus gaan geloven dat homoseksualiteit of seksuele geaardheid biologisch bepaald is, hoe positiever ze erover gaan denken.” Met andere woorden, de boodschap was: Laten we onderzoeksresultaten publiceren die aantonen dat “homoseksualiteit of seksuele geaardheid biologisch bepaald is, en niet een gekozen levensstijl!” Het zal ons dus niet hoeven te verbazen als er een heleboel “grappige wetenschap” op ons af gaat komen, alles in een poging om mensen dingen te laten geloven.” Of dat onderzoek eerlijk verloopt doet voor velen van hen niet ter zake. Het lijkt erop of elke uitleg van homoseksueel gedrag, behalve die van de bijbel (Romeinen 1) acceptabel is voor vele “wetenschappers” in de psychologie, maar ook voor een goedgelovig publiek! Dan te bedenken dat dit alles begonnen is om een levensstijl acceptabel te maken die schadelijk is voor zowel de persoon als voor de maatschappij. Bedenk eens hoeveel geld er voor al dit soort onderzoeken (vaak uit homoseksuele bronnen) uitgetrokken wordt.

Onderzoeksactiviteiten over homoseksualiteit vallen uiteen in twee categorieën: 1) Psychologische theorieën en theorieën over omstandigheden en 2) Biologische theorieën. Onze discussie ging tot nu toe ( Bieber c.s.) over de psychologische theorieën en de theorieën over omstandigheden. We gaan nu verder met biologische theorieën die onderverdeeld kunnen worden in drie onderzoeksgebieden:
-  Hormonale (van volwassenen) hypothese
-  Genetische hypothese
-  Prenatale hormonale hypothese

Hormonale (van volwassenen) hypothese. Een tijdlang is er gesuggereerd dat er een verschil in sekshormonen tussen heteroseksuele en homoseksuele volwassenen bestaat. Er is nu gebleken dat dat niet het geval is, en daarom is dit onderzoeksgebied tegenwoordig irrelevant geworden.

Genetische hypothese. De afgelopen decennia is dit het onderzoeksgebied geweest dat het meest in de belangstelling heeft gestaan. We zullen ons nu verder met dit gebied bezig houden. Dit is ook het gebied waaruit definitieve conclusies kunnen voortkomen.  

Terug naar de Inhoudsopgave

2. Kallman
Bij het onderzoek naar een mogelijk genetische oorzaak van homoseksualiteit, is het in het vroege stadium van dit onderzoek belangrijk geweest om eeneiige tweelingen te bestuderen, om verklaarbare redenen. Het is bekend dat identieke tweelingen vanaf de geboorte karakteristieke trekken delen. Als een van de twee bruine ogen heeft bijvoorbeeld, heeft de ander die beslist ook etc.. Als er dus een homo-gen zou bestaan, zouden beide dat hebben en beide zouden dezelfde seksuele geaardheid vertonen. Maar wat nu?  Dat is precies wat Kallman in 1952 tijdens zijn onderzoek ontdekte. In de “Journal of Nervous and Mental Disease” publiceerde hij de onderzoeksresultaten die uitwezen dat in 100% van de gevallen de identieke tweelingen beide homoseksueel waren. Zie REF.5; pagina 71. Dit werd indertijd verkocht als het ultieme bewijs dat homoseksualiteit genetisch bepaald wordt. Er was alleen een klein probleem aan de hand met dit onderzoek. Het was vals! Het kon niet overeind blijven bij nader onderzoek. Hoe is het mogelijk. Het was daarna vrij gemakkelijk te onderzoeken dat er onder de vele identieke tweelingen bij velen (eigenlijk de meerderheid) slechts een van de twee, homoseksueel was geworden. Dit is een van de vroege voorbeelden
van wetenschappelijke oneerlijkheid die sindsdien schering en inslag is geworden bij onderzoek op dit gebied ‘dankzij’ het politieke gewicht dat dit soort onderzoek heeft gekregen. Kallman, die nu in diskrediet is geraakt, sprak later over zijn onderzoeksresultaten als over “statistische artefacten”.

Terug naar de Inhoudsopgave

3. Bailey-Pillard (1991)
Maar de interesse voor identieke tweelingen is gebleven, en wel om dezelfde duidelijke redenen. Zou er een gen bestaan dat een man vatbaar maakt voor homoseksualiteit als de omstandigheden ook ‘meewerken’. Hoewel de statistieken duidelijk geen 100% aangaven zoals Kallman had gesuggereerd, was er misschien toch een hoger percentage te vinden dan de 2% - 4% die waarschijnlijk bij een toevallig paar zou voorkomen gebaseerd op dezelfde cijfers voor homoseksuelen binnen de bevolking als geheel.

Om daar achter te komen werden er andere onderzoekingen gedaan over dit onderwerp. Een daarvan was een studie van Michael Bailey in 1991 van de Northwestern University, en Richard Pillard van de Boston University School of Medicine. Hun rapport (REF.5; pagina’s 72-78) werd wijd en zijd gepubliceerd en wordt nog steeds door de homolobby aangehaald in de media (voor een goedgelovig publiek). Pillard was zelf homoseksueel. In hun rapport (ref.17) hebben ze de volgende resultaten naar voren gebracht:

Monozygotische tweelingen (identieke tweelingen):  52% PC (29 of 56 = 52%)
Dizygotische tweelingen (niet-identieke tweelingen): 22% PC (12 of 54 = 22 %)
Broers of zussen die geen tweelingen zijn: 9% PC (13 of 142 = 9%)
Geadopteerde broertjes of zusjes: 11% PC (6 of 57 = 11%)

Bailey en Pillard hebben de term PC, (Probandwise Concordance, Proefondervindelijke Statistiek) gebruikt wat het volgende betekent:
Voor identieke tweelingen betekent de “52% PC” dat 52% van de identieke tweelingen dezelfde homoseksuele voorkeur had als hun broer. In eerste instantie zou je gaan denken aan het bestaan van een ‘homo-gen”. De 52% voor identieke tweelingen suggereert dat bij iedere identieke tweeling met homoseksuele identificatie, de kans op een tweelingbroer die ook homoseksueel wordt, 52% is. Dat aantal is veel groter dan de 2-4 % die men zou mogen verwachten op grond van het percentage homoseksuelen onder de algemene bevolking.

Op dat moment achtte men door de onderzoeksresultaten bewezen dat homoseksualiteit (hoewel niet voor 100%) tenminste voor een groot deel genetisch bepaald is. Wat het publiek niet wist, maar wat door Pillard achtergehouden was, was het feit dat de voorbeelden heel sterk beïnvloed waren. Andere onderzoekers die daarna kwamen, hebben niet tot dezelfde resultaten kunnen komen. Toen kwam het uit dat Bailey en Pillard hun voorbeelden hadden gerekruteerd door middel van advertentie’s in prohomoseksuele tijdschriften, en zo een duidelijk bevooroordeeld aantal voorbeeldtweelingen voor hun studies hebben gebruikt.

Het is duidelijk dat de gevolgen hiervan onder de aandacht moeten komen. Het was belangrijk voor de homogemeenschap om de genetische hypothese te bewijzen om drie redenen: 1) als de oorzaak van homoseksualiteit genetisch is, hoeft de maatschappij niet bang te zijn voor homoseksuele mannen die jonge adolescenten rekruteren voor hun gelederen en 2) de ongeveer tien maal vaker voorkomende incidenten van kindermisbruik onder homoseksuelen zou geen effect hebben op de gevoeligheid van het kind om homoseksueel te worden, als het toch al genetisch bepaald is en 3) er zou een algemene acceptatie van de homolevensstijl komen omdat mensen er niet voor kiezen maar omdat ze zo worden geboren.

Terug naar de Inhoudsopgave

4. Bailey-Dunne-Martin (2000)
Omdat zijn reputatie op het spel stond, ging Bailey verder met een ander onderzoek zonder de medewerking van Pillard. Deze keer deden Bailey, Dunne en Martin een heel nieuw onderzoek onder identieke tweelingen. In maart 2000 hebben ze hun ontdekkingen in het “Journal of Personality and Social Psychology” (ref.24) gepubliceerd. Door toegang te verkrijgen tot de Australische “Tweelingen Registratie” konden ze in contact komen met alle identieke Australische tweelingen die geregistreerd waren. Hierdoor had hij de vorige onbetrouwbaarheid van de gekozen tweelingen ondenkbaar gemaakt. Bailey legde ook uit in zijn studie wat “Probandwise Concordance” (proefondervindelijke statistiek) precies betekent. De resultaten van het nieuwe onderzoek, worden in een vergelijking met het vorige onderzoek in de volgende tabel getoond (van REF.5 - pagina 76):

 

Bailey &

Pillard Mannen

Bailey etc

Australische Mannen

Bailey &

Pillard Vrouwen

Bailey

Australische Vrouwen

Identieke Tweelingen

“29/56”
52% PC

3 of 27
20% PC

“34/71”
48% PC

3 of 22
24% PC

Tweelingbroers

“12/54”
22% PC

0 of 16
0% PC

“6/37”
16% PC

1 of 18
10% PC

Broer/zus van tweeling

“13/142”
9% PC

Niet gerapporteerd

“10/73”
14% PC

Niet gerapporteerd

Geadopteerde broer/zus

“6/57”
11% PC

Niet gerapporteerd

“2/35”
6% PC

Niet gerapporteerd

We zien hoe verschillend de uitkomsten zijn van het (niet compromitterende) onderzoek onder de Australische tweelingen. Onder de mannen ontdekte Bailey c.s. nu, dat van de 27 identieke mannelijke tweelingparen met tenminste één homoseksuele man, er slechts drie waren die een eveneens homoseksuele broer hadden. Met andere woorden: Slechts 3 van de 27 (11,1 %) homoseksuele mannen had een tweelingbroer die ook homoseksueel was. De 20 % “Probandwise Concordance”, gerapporteerd voor het onderzoek onder Australische mannen in de tabel, is afkomstig van Bailey, Dunne en Martin’s nieuwe methode. Ze tellen nu elk statistische paar tweemaal, zowel in de teller als in de noemer. Zo krijgen we 3+3=6 in de teller en 27+3=30 in de noemer (6/30=20% die als PC in de tabel te zien is). Maar om te kunnen vergelijken met de vorige studie moeten we de 29 van de 56 (52%) uit het onderzoek door Bailey-Pillard vergelijken met de 3 van de 27 (11%) uit het Bailey-Dunne-Martin onderzoek.

Voor de concluderende analyse echter willen we de 11% statistiek uit het Bailey-Dunne-Martin onderzoek vergelijken met de frequentie van homoseksualiteit onder de bevolking in zijn geheel. De uitkomst van 11% doet niet langer een genetische invloed vermoeden. Zelfs al is de 11% hoger dan de frequentie van homoseksualiteit onder mannen van de totale bevolking, moeten we bedenken dat identieke tweelingen in dezelfde omgeving opgroeien en eenzelfde opvoeding krijgen. De 11% (tegenover de 2-4%) kan daaruit makkelijk verklaard worden. Niets zou beter kunnen aantonen dat er geen enkel aantoonbaar genetisch verband bestaat, dan dit onderzoeksresultaat van Bailey-Dunne-Martin. Maar ondanks dit nieuwe resultaat, blijft dit onderwerp in de politiek en de media rondgaan. We praten nu over “gay gene science” (wetenschap uit homo-genen), lachwekkende wetenschap, en in de maatschappij van vandaag is het belangrijker of iets “politiek correct” is dan of de wetenschappelijke feiten wel kloppen.

Baily Dunne en Martin schrokken er niet voor terug het daaraan voorafgegane foutieve onderzoek aan het licht te brengen dat door Bailey en zijn vroegere homoseksuele collega Pillard was gedaan. Ze zeggen in hun conclusie: ,,Dit wekt de suggestie dat statistieken uit eerdere studies opgeblazen waren vanwege statistieken die gemaakt waren op grond van bevooroordeelde paren”. Ze gaven verder te kennen: ,,Dit onderzoek heeft statistisch gezien te weinig opgeleverd om te kunnen vaststellen dat er genetische factoren meespelen bij de homoseksuele geaardheid.

Samenvattend nog eens: Dit onderzoek (zonder beïnvloede paren) van Bailey, Dunne en Martin ontkracht niet alleen het voorgaande onderzoek door Bailey en Pillard, maar bewijst ook krachtig dat homoseksualiteit niet het gevolg is van een genetische code.

Dit hoeft natuurlijk niet uit te sluiten dat het mogelijk is (misschien zelfs waarschijnlijk) dat andere genen zouden kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van pre-homoseksualiteit in de kindertijd. Jongens bijvoorbeeld die geboren zijn met een heel gevoelige natuur lijden waarschijnlijk meer dan de meeste andere, onder de afwijzing van een onverantwoordelijke vader, wat dan weer kan leiden tot grotere gevoeligheid voor geslachtsverwarring en zelfs GID (geslachtelijke Identiteit Stoornis) zoals hierboven is gebleken. Een jongen die geboren is met genen waardoor hij heel lang is geworden, loopt eerder de kans een goede basketbalspeler te worden dan anderen. Maar hij moet wel eerst besluiten dat hij basketball wil spelen.

Terug naar de Inhoudsopgave

5. Nog een zogenaamde studie (Hamer, Hu, Magnusson, Hu en Pattatucci)
Voordat het Bailey-Dunne-Martin onderzoek in 2000 het daaraan voorafgegane werk van Kallman en Bailey-Pillard ontmaskerde, was er in feite nog een ander vals onderzoek gedaan. Terwijl het Bailey-Pillard en het Bailey-Dunne-Martin onderzoek onder identieke tweelingen gedaan waren op het gebied van “indirect genetisch onderzoek” was er in 1993 een onderzoek gedaan op het gebied van “direct genetisch onderzoek”. Dat jaar publiceerden Hamer, Hu, Magnusson, Hu en Pattatucci in het tijdschrift Science
de resultaten van een directe genetische studie getiteld “A linkage Between DNA markers on the X Chromosome and Male Sexual Orientation” [REF.1; pagina’s 110-113 en REF.5; pagina’s 79-83]. Deze onderzoeksresultaten werden onmiddellijk bewierookt in de media als de “ontdekking van het homo-gen” en velen concludeerden dat de wetenschap nu “bewezen” had dat homoseksualiteit erfelijk is. Bedenk wel dat dit in 1993 was, dus zeven jaar voordat het Bailey c.s. onderzoek onder de Australische tweelingen had uitgewezen dat er geen homo-gen kan bestaan.


Later bleek dat het onderzoek van Hamer c.s. ook berustte op valse feiten en twee jaar later berichtte hetzelfde tijdschrift Science
dat Hamer op het matje was geroepen bij de “Office of Research Integrity” (kantoor voor onderzoeksintegriteit) op het Departement van Volksgezondheid omdat hij zijn “vondsten willekeurig had gerapporteerd” (REF.1 page 113).  Daar werd echter nauwelijks ruchtbaarheid aan gegeven in de media. Veel mensen denken vandaag dus nog dat het ‘homo-gen’ gevonden is en dat homoseksualiteit dus erfelijk is. Omdat deze leugen zo ingeburgerd is moeten we het werk van Hamer c.s. eens nader bestuderen.

Hamer had samen met zijn team een groep van 76 homoseksuelen gerekruteerd via een programma voor de behandeling van AIDS. Ze beweerden allemaal dat ze minstens een homoseksuele broer hadden en een sterk patroon van homoseksuele geaardheid onder hun ooms van moeders kant, maar niet van vaders kant. Hamer’s team hanteerde de hypothese dat dit dan zichtbaar zou moeten zijn in een van de genen op het X chromosoom. Waarschijnlijk weet u wel dat een man zijn X chromosoom van zijn moeder krijgt (een van haar twee X chromosomen), en zijn Y chromosoom van zijn vader. Omdat de moeders geen homoseksuelen waren werd er gesuggereerd dat slechts een van haar X chromosomen het homo-gen droeg. Dus onder een normale bevolking zou ongeveer de helft van de mannelijke kinderen een X chromosoom hebben dat het homo-gen droeg en de andere helft niet. In het voorbeeld van de 40 paar homoseksuele broers, had niet alleen de helft van hen (20) maar een volledige 33 van hen een X chromosoom dat een gevarieerd q28 gen vertoonde wat een afwijkend gen was vergeleken bij de normale genen op het X chromosoom. Omdat dit aantal (33) hoger lag dan de voorspelde 50% veronderstelden ze dat dit speciale gen de mannelijke homoseksuele geaardheid droeg. Maar er waren nog 7 paar homoseksuele mannen zonder die ‘speciale’ afwijking op dat gen.

Als deze vondst eerlijk en waarheidsgetrouw zou zijn gevonden, en dus opnieuw gevonden zou kunnen worden in toekomstige onderzoeken, dan zou de conclusie die getrokken wordt nog steeds beperkt zijn gebleven door het volgende: Dit speciale chromosomenpatroon is noch noodzakelijk
noch toereikend om homoseksualiteit te kunnen veroorzaken. Het is niet noodzakelijk want 7 van de veertig homoparen vertoonden dit patroon niet. Ook was het niet toereikend omdat een vervolgonderzoek door het Hamerteam (inclusief niet-homoseksuele broers die dezelfde achtergrond hadden) aantoonde dat sommige van deze heteroseksuele broers hetzelfde ‘speciale’ q28 gen hadden. Een dergelijk ‘speciaal’ gen kan nauwelijks worden geaccepteerd als “homo-gen”. Maar (en wederom alleen als het onderzoek waarheidsgetrouw is) er zou nog een andere karakteristieke eigenschap gevonden kunnen worden in verband met dit speciale gen waarbij zou kunnen blijken dat de verbinding met die andere familietrek het individu kwetsbaarder maakt voor het ontwikkelen van homoseksualiteit. Een persoon bijvoorbeeld die een dergelijke speciale gen-verbinding heeft, zou een genetisch bepaalde neiging kunnen hebben om achter noviteiten aan te rennen of iets dergelijks. Wie weet wat het allemaal kan zijn?

Zoals al snel duidelijk zou worden, was het onderzoek door Hamer c.s. weer eens een voorbeeld van frauduleus spelen met cijfers. Spoedig na de publicatie van Hamer c.s. in het blad Science, publiceerde ditzelfde blad een artikel van onderzoekers van Yale Columbia en Louisiana State Universities, dat het tegendeel beweerde. Ze schreven o.a. [REF.1 pagina’s 111-112]:

De onderzoeksresultaten komen met geen enkel genetisch model overeen. …Geen van deze verschillen [tussen homoseksualiteit bij ooms of neven van moeders kant of bij die van vaders kant] is statistisch gezien van belang. …Kleine voorbeeld modellen laten met deze gegevens een scala van denkbare genetische en biologische hypothesen zien…”


Voor alle wetenschap geldt dat als een onderzoekstest niet kan worden herhaald (gereproduceerd), hij niet aan de criteria voldoet om de naam “ontdekking” of “uitvinding” te mogen dragen.
Andere onderzoekers hebben zonder succes geprobeerd, het onderzoek van Hamer c.s. te reproduceren. Een groot onderzoek werd in 1999 gedaan onder 52 homoparen van broers en zusters. Het onderzoeksteam (Rice, Anderson, Risch en Ebers) keek naar vier afzonderlijke chromosomenkenmerken in hetzelfde genetische gebied, maar kon geen verband ontdekken met homoseksuele geaardheid. In het blad Science (284, april 1999) geven ze op blz. 666 te kennen: Het is ons niet duidelijk waarom onze resultaten zo verschillen van die uit Hamer’s oorspronkelijke onderzoek. Omdat ons onderzoek op grotere schaal plaats vond dan dat van Hamer c.s., zouden we zeker een genetisch defect hebben kunnen ontdekken dat zo groot was als in de gerapporteerde studie stond. Toch laten onze gegevens geen gen zien met een zo groot effect dat het de seksuele geaardheid zou kunnen beïnvloeden vanuit de positie Xq28”. De uitdrukking “Xq28” duidt de gen-positie q28 op het X chromosoom aan. Het onderzoeksteam had er een heleboel tijd en inspanning aan gespendeerd en ze snapten niet waarom hun resultaten “zo verschillend waren van die uit Hamer’s onderzoek”. Wel, zoals hierboven gezegd is, heeft het “Bureau voor Onderzoek Integriteit” – een afdeling van het Departement van Volksgezondheid – vervolgens Hamer vervolgd voor het rapporteren van maar een gedeelte van zijn vondsten. Weer een geval van intellectuele oneerlijkheid dus! Dit alles om maar de homoseksuele agenda te kunnen promoten, zoals al eerder (1991) was aanbevolen door Kirk en Madsen (zie Fabel 1, de introductie).

Ongeveer een jaar later (maart 2000) werd het Bailey-Dunne-Martin onderzoek gedaan op identieke tweelingen in Australië (zie boven) dat definitief afrekende met elke hypothese of theorie over een mogelijk ‘homo-gen” en lijkt verdere wetenschappelijke controversies over dit onderwerp te hebben uitgesloten. Dit wil helemaal niet zeggen dat de mallemolen en de politiek over dit onderwerp in de media is afgelopen. Tenslotte hebben we het hier over “genetische homowetenschap” (lachwekkende wetenschap) en in de maatschappij van vandaag, is “politieke correctheid” belangrijker dan wetenschappelijke feiten. Omdat het frauduleuze Hamer-rapport nog steeds zo breed wordt uitgemeten in de media, alsof het de waarheid is dat er een genetisch bepaling bestaat voor homoseksualiteit, heb ik het onderzoek van Hamer beter bestudeerd. U kunt dit vinden als u deze link volgt (Nr 5; "Critique of Hamer's research"). Als u tijd en energie hebt om in de analyse te gaan spitten, zult u ontdekken over welke “lachwekkende wetenschap” we hier spreken.

Terug naar de Inhoudsopgave

6.  Bearman-Bruckner (2001)
Ongeveer een jaar nadat de uitkomst van het Bailey-Dunne-Martin onderzoek al had aangetoond dat de Bailey-Pillard studie vals was, kwam een andere onderzoeksgroep tot dezelfde conclusie. Een onderzoeksteam dat werd aangevoerd door Bearman van de Columbia University en Bruckner van de Yale University bestudeerde niet minder dan 5.552 paren broers en zusters. In hun dissertatie “Tweelingen met tegenovergestelde seksuele geaardheid en adolescenten met seksuele gevoelens voor dezelfde sekse”, gepubliceerd in oktober 2001, onderzochten ze verschillende theorieën en factoren over wat homoseksualiteit veroorzaakt (sociale, hormonale, genetische factoren en die welke met evolutie te maken hebben). Ze interviewden zowel eeneiige als twee-eiige tweelingen, broers en zusjes, halfbroers/zusjes en broers/zusjes die geen bloedverwantschap hadden. Ze bestudeerden twee-eiige tweelingen van dezelfde sekse en ook van tegenovergestelde sekse. Hun bevindingen wijzen uit en bewijzen dat er geen genetische invloed bestaat op de ontwikkeling van homoseksualiteit. Voor identieke tweelingen onder mannen was het PC (Probandwise Concordance) percentage 7,7 %, wat helemaal overeenkomt met de 11 % PC van het Bailey-Dunne-Martin onderzoek en helemaal niet overeenkomt met de 52 % van de valse studie door Bailey en Pillard in 1991. Of het aantal nu 11% of 7 % is, maakt niet uit want beide percentages bewijzen eenduidig dat hier geen genetische factoren meespelen.

Ook schreven Bearman en Bruckner (evenals Bailey-Dunne-Martin in hun rapport) het volgende over het Bailey-Pillard rapport:
Er is een aanzienlijk hoger percentage van homoseksuele geaardheid gerapporteerd in voorgaand onderzoek. Wij geloven dat het voorgaande onderzoek grotendeels onjuiste resultaten heeft geboden vanwege gebruikmaking van irrelevante proefpersonen, bijvoorbeeld mannen die homopublicaties gelezen hadden, en het voor waar aannemen van indirect bewijs.”
Is dat geen beleefde manier om het Bailey-Pillard onderzoek naar de prullenbak te verwijzen? Ze noemen de Bailey-Pillard-lachwekkende-wetenschap “voorgaand onderzoek”. (ref.25)

Maar verbazend genoeg, blijft de homolobby de Bailey-Pillard resultaten propageren, ondanks de herhaalde verwijzingen naar de prullenbak. De meerderheid van de media heeft er geen enkele notie van.

Terug naar de Inhoudsopgave

7.  Simon LeVay (1991)

Achtergrond
In hetzelfde jaar dat het valse Bailey-Pillardonderzoek werd gepubliceerd, genoot een onderzoek van Simon LeVay ook grote publiciteit (Simon LeVay, A Difference in the Hypothalamic Structure between Heterosxual and Homosexual Men,
Science 253 [1991]; 1034-37). Voor een samenvatting van het onderzoek van Simon LeVay zie ref.26 . Voor een discussie over zijn rapport zie REF.5; pagina’s 67-70.

LeVay is ook een homoseksuele onderzoeker. Hij was als neuroloog werkzaam aan het Salk Institute in Californie toen hij de uitkomsten van zijn onderzoek voor het eerst publiceerde. Zijn resultaten zorgden ervoor dat hij direct in de schijnwerpers kwam te staan in 1991. LeVay lijkt een zeer sympathieke en hooggekwalificeerde wetenschapper te zijn, maar een aantal andere onderzoekers vertrouwen zijn antecedenten niet. Joan Rougharden bijvoorbeeld, die professor is aan de Stanford Universiteit schrijft:

“LeVay is een middelmatige academicus die nooit ergens een ambt heeft bekleed, en wiens onderzoek uit het verleden, waar het opnieuw is gedaan, niet dezelfde resultaten heeft opgeleverd. Niettemin is zijn naam in academische kringen bekend als schrijver van goed in de markt liggende boeken over gepopulariseerde wetenschap. LeVay heeft zijn op twijfelachtige wijze verkregen bekendheid weten op te werken tot een status waarin hij als volwaardige expert op het gebied van homozaken binnen de academie wordt beschouwd”. Rougharden was er ook tegen dat LeVay representanten van NAMBLA (North-American Man Boy Love Association; de belangrijkste organisatie die pedofilie in de USA propageert) uitnodigde te komen spreken op de Stanford University.

LeVay zelf uitte zich aanvankelijk heel voorzichtig over de conclusies die getrokken zouden moeten worden uit zijn onderzoek. Anderen echter – vooral de politiek correcte massamedia – bewierookten zijn ontdekkingen als bewijs van het nu gevonden genetische en hormonale verband tussen een man en zijn homoseksuele gedrag. We brengen in herinnering wat Scott Herherger te kennen gaf tijdens een onderzoek symposium (zie boven):

"Uit enquête’s en empirisch onderzoek weten we dat er een positieve relatie bestaat tussen het geloof dat mensen een eigenschap niet kunnen veranderen, en de acceptatie van die eigenschap. Hoe meer geloof er dus gehecht wordt aan de biologische gegevenheid van homoseksualiteit en seksuele geaardheid, hoe positiever men erover zal oordelen.”

Ingebouwde voorkeur?

Als gevolg van zijn rapport en beroemdheid in 1991, is LeVay minder nederig geworden over de betekenis van zijn ontdekkingen. Van een bescheiden, serieuze onderzoeker is hij nu een soort homoseksuele actievoerder geworden. In 1992 beëindigde hij zijn onderzoek aan Salk en richtte het West Hollywood Instituut voor Homoseksuele en Lesbische Opvoeding op.


LeVay heeft ook de persoonlijke en emotionele redenen bekendgemaakt waarom hij op de eerste plaats met het onderzoek begonnen was. In een interview zegt hij het volgende:

,,Ik wist sinds mijn dertiende dat ik homo was”, zegt hij terwijl er een glimlach op zijn gebruinde gezicht verschijnt. ,,Als homoseksueel was ik gemotiveerd om dit werk te doen. Als ik het niet deed, zou er waarschijnlijk niemand zijn die zulk onderzoek binnen afzienbare tijd zou verrichten. Als wetenschapper wist ik dat ik gekwalificeerd was om zulk werk te doen.” ……… Een diepe persoonlijke crisis leidde er tenslotte toe dat zijn onderzoek een wending kreeg. In1990 stierf LeVay’s partner, Richard, een arts op de eerste hulp afdeling, na een strijd van vier jaar tegen AIDS. 'Richard en ik waren 21 jaar samen geweest,’ memoreert hij, met nog steeds een brok in zijn keel. ‘In de tijd dat ik hem verzorgde besloot ik dat ik iets anders met mijn leven wilde doen. Je realiseert je dat het leven maar kort is en je moet bedenken wat je belangrijk vindt en wat niet. Emotioneel gezien had ik er behoefte aan iets persoonlijkers te doen, iets wat te maken had met mijn homoseksuele identiteit’”

In een interview met Newsweek gaf LeVay te kennen dat hij, na de dood van zijn geliefde partner, besloten had een genetische oorzaak te vinden voor homoseksualiteit. Als hij die niet zou vinden zou hij de wetenschap voorgoed de rug toekeren. Verder gaf hij toe dat hij hoopte de maatschappij te kunnen opvoeden over homoseksualiteit en dat hij invloed zou kunnen hebben op de legale en religieuze houdingen er tegenover. Dit alles bewijst nog geen enkele opzettelijke oneerlijkheid. Maar je kunt niet zeggen dat zijn onderzoek niet onder verdenking heeft gestaan. De vraag blijft echter bestaan of hij zijn positie als wetenschapper aan het Salk Instituut heeft opgegeven omdat hij “geen genetische oorzaak voor homoseksualiteit heeft kunnen vinden.”

In nog een ander interview refereert hij aan de nu beroemde maar valse onderzoeken door Bailey-Pillard en Hamer c.s. (zie hoofdstukken 6 en 8 hierboven). We kunnen dat in het tijdschrift Discover van maart 1994 (getiteld: “Seks en de hersens”) lezen [onderstreping van mij]:

“In feite heeft LeVay steeds verwacht dat homoseksualiteit in families voorkomt en een erfelijke component bevat – een vermoeden dat versterkt werd door recent tweelingonderzoek door psycholoog Michael Bailey van de Northwestern University en psychiater Richard Pillard van de Boston University. De onderzoeken laten zien dat identieke tweelingen – die dezelfde genen hebben – ongeveer twee keer zoveel kans hebben om homoseksueel of lesbisch te worden als twee-eiige tweelingen die maar de helft van hun genen hetzelfde hebben. Ze hebben ook vijf keer zoveel kans om homoseksueel te worden dan geadopteerde broers die wel dezelfde opvoeding maar niet dezelfde genen delen. ‘Dat laat zien dat de genetica een belangrijke rol speelt bij het totaal aantal oorzaken’, zegt LeVay. Als anekdotisch bewijs, laat hij een familiefoto zien van zichzelf met zijn vier broers: “Twee en een half van ons vieren zijn homoseksueel,”zegt hij. (Een broer is biseksueel)”Weet je, mijn vader vond het niet leuk dat ik homoseksueel ben. Hij keurt het niet goed. Omdat alle kinderen uit zijn tweede huwelijk heteroseksueel zijn, blijft hij erbij dat het allemaal geërfd is via onze moeder.”

Het interview gaat verder:
“LeVay's afkeurende vader zou nog wel eens gewroken kunnen worden. Afgelopen juli, merkt LeVay op, heeft het team van Dean Hamer aan het Nationale Instituut voor Gezondheid een plaats op het X chromosoom van homobroers ontdekt, dat wel eens een homogen of homogenen zouden kunnen zijn. Het X chromosoom is tenslotte altijd de genetische bijdrage van de moeder aan haar zoons. Maar hoe een gen in dit gebied iemand homoseksueel zou kunnen maken is een volgende kwestie. Misschien worden seks gerelateerde structuren hierdoor beïnvloed bij hun vorming in de hypothalamus. Als het over seksuele aantrekkingskracht en gedrag gaat, vermoedt LeVay dat mensen grotendeels gevormd worden in de baarmoeder. ‘Er gebeurt iets anders als het brein van een homo wordt gerangschikt tijdens zijn bestaan als foetus,’ zegt hij. ‘Als ik mijn geld moet uitgeven zou ik het doen om de interactie van de hersens en de sekshormonen te onderzoeken. Er zijn misschien genetische verschillen die beïnvloeden hoe de receptoren van de hersens van de foetus reageren op sekshormonen zoals testosteron.’


Het is altijd onplezierig om aan de eerlijkheid en integriteit van een homoseksuele onderzoeker te twijfelen, maar zoals we hiervoor al hebben gezien (bijv. bij het werk van Bailey-Pillard, Kallman, Hamer c.s.) is het noodzakelijk. Het is zeker nodig nu LeVay een soort actievoerder is geworden. Het eerste criterium voor een nieuwe wetenschappelijke uitvinding of ontdekking is, dat het opnieuw gedaan kan worden met dezelfde resultaten. Onder de krantenkop “homogenen opnieuw bestudeerd” berichtte het prestigieuze Scientific American Magazine in het november nummer van 1995 op blz. 26 [onderstreping van mij]:

“In de afgelopen jaren, hebben twee in Science gepubliceerde onderzoeken de schijn opgewekt dramatisch bewijs te hebben gevonden voor biologische oorzaken van mannelijke homoseksualiteit. In 1991 rapporteerde Simon LeVay, toentertijd verbonden met het Salk Institute for Biological Studies in San Diego, dat hij kleine maar belangrijke verschillen had ontdekt tussen de hersens van homoseksuele en heteroseksuele mannen.Twee jaar later ontdekte een groep, geleid door Dean H. Hamer van het National Cancer Institute, het verband tussen mannelijke homoseksualiteit en een gen op het X chromosoom, wat uitsluitend geërfd wordt van de moeder.

Beide publicaties haalden het wereldnieuws. LeVay en Hamer verschenen bij talkshows en schreven boeken. Ze schreven ook samen een artikel dat in dit magazine verscheen in mei 1994. Maar de ontdekking van LeVay moet tot nu toe nog worden herhaald door een andere onderzoeker. Wat Hamer betreft, een onderzoek heeft zijn resultaten al tegengesproken. Nog erger, hij is beschuldigd van impertinenties in zijn onderzoek en de zaak wordt nu onderzocht door de Federal Office of Research Integrety.”



Opnieuw bekijken van het onderzoek
Niettemin gebruiken de homoseksuele gemeenschap en de massamedia LeVay’s onderzoek om uit te citeren. Laten we het daarom onder de loep nemen:


LeVay's onderzoek en hypothesen behoren tot het gebied van “Hormonale Hypothesen over Volwassen Mensen” (of misschien prenatale hormonale hypothesen) wat – zoals hierboven al staat – een van de drie gebieden van “Biologische hypothesen” is, tegenover “Empirisch gevonden Hypothesen”. [De andere twee gebieden van biologische hypothesen zijn genetische hypothesen (direct en indirect) en prenatale hormonale hypothesen. (zie hoofdstuk 8 hieronder)]


LeVay heeft een gebied van de hypothalamus in de hersens bestudeerd dat Interstitial Nucleus van de Anterior Hypothalamus, ofwel kortweg INAH wordt genoemd. Er bestaan vier van zulke gebieden (INAH1-4). Hij beweert dat hij tijdens zijn onderzoek ontdekt heeft dat INAH3 bij homoseksuele mannen en ook bij vrouwen kleiner was dan bij heteroseksuele mannen. Hij onderzocht de hersens van 35 gestorven mannen en 6 vrouwen. Hij stelde vast dat 19 van de mannen homoseksueel waren, omdat een arts daar melding van had gemaakt in het dossier van de gestorvenen. De andere 16 mannen hadden niet zo’n aanduiding in hun dossiers en daarom nam hij aan dat die heteroseksueel waren, al waren 6 van die mannen gestorven aan AIDS, evenals alle 19 met de aanduiding in hun dossier. Hier rijzen al gelijk vragen over zijn manier van classificeren.


Maar laten we even aannemen dat LeVay’s ontdekkingen (over het gemiddeld kleinere INAH3 in de hersens van gestorven mannen) waarheidsgetrouw waren. Welke conclusies mogen daaruit getrokken worden? Er bestaat natuurlijk een groot verschil tussen ontdekkingen en conclusies.


Conclusies n.a.v. het onderzoek
De conclusies die de homolobby prefereert – en die gretig geaccepteerd worden door goedgelovige en politiek correcte media – zijn tweeledig. Ten eerste, dat de seksuele geaardheid van een persoon inderdaad gerelateerd is aan de omvang van INAH3 en ten tweede dat het verschil in grootte al vanaf de geboorte voorkwam en niet alleen bij gestorven homoseksuele mannen. Dit zijn echter hypothetische veronderstellingen die nog niet bewezen zijn. Drie ernstige vragen blijven over aangaande deze hypothetische conclusies, waarvan de eerste de hypothetische conclusies al gelijk tegenspreekt.

1. De hypothese gaat lijnrecht in tegen de ontdekkingen van Bailey-Dunne-Martin (zie hoofdstuk 4 hierboven) en Bearman-Bruckner (zie hoofdstuk 6 hierboven). Bedenk even dat het onderzoek van Bailey-Dunne-Martin uitsluitend werd uitgevoerd op een groot aantal identieke tweelingen. Zulke tweelingen zouden, meer dan wie ook, dezelfde karakteristieken moeten vertonen, genetisch of hormonaal, gedurende de zwangerschap. Toch hebben deze onderzoeksteams – die beide de nu beroemd geworden Bailey-Pillard studie naar de prullenbak hadden verwezen – geconcludeerd dat er geen correlatie van statische betekenis bestaat wat betreft homoseksualiteit onder identieke tweelingen.


2. We weten dat het menselijk brein grote veranderingen ondergaat tussen geboorte en dood. Men heeft bijvoorbeeld ontdekt dat bij mensen die Braille leerden lezen nadat ze blind waren geworden, het deel van de hersenen dat te maken had met het besturen van de ‘lezende vinger’, groeide. Zo is het ook bekend dat jongens met GID (Gender Identity Disorder, Identiteitsstoornis over het geslacht), die voornamelijk met meisjes spelen, vaak een vrouwelijke stem ontwikkelen, buiten andere vrouwelijke eigenschappen. Met andere woorden: Tot op zekere hoogte wordt de ontwikkeling van de hersens bepaald door het gedrag en de identiteit waarmee je jezelf associeert tijdens je ontwikkeling.

3. Het verschil in omvang van INAH3 zou te maken kunnen hebben met iets dat de kans op homoseksualiteit vergroot, zonder dat de uitkomst daarvan tevoren vastgelegd is. Jongens kunnen bijvoorbeeld geboren worden met bepaalde genen waardoor ze slank of fors gebouwd zijn. Een vader kan bijvoorbeeld gemakkelijker omgaan met een zoon die gespierd is en die daardoor goed in populaire sporten (ijshockey, voetbal etc.) is, waar hijzelf ook van houdt, dan met een zoon die slank is en daardoor goed in ballet of kunstschaatsen. Iemand die geboren is met genen die hem lang maken, heeft meer kans een succesvolle basketbalspeler te worden dan een korte jongen. Maar de lange jongen kan niet goed in basketbal zijn als hij zo’n bal nooit heeft aangeraakt. Zo kan een jongen meer vatbaar zijn voor homoseksualiteit vanwege de omgeving waarin hij opgroeit (afwezig mannelijk voorbeeld, ronseling door de RFSL etc.)

(Het is bekend dat onder professionele mannelijke kunstschaatsers het aantal homoseksuelen ver uitstijgt boven het percentage onder de algemene bevolking. Sommigen hebben een schatting gedaan van 50 % van alle mannelijke kunstrijders. Toen Aids voor het eerst uitbrak, was er dan ook een fatale teruggang in het aantal mannelijke kunstschaatsers.

Dus als een zoon talent op dit gebied heeft en er interesse voor toont, kan een goede vader het volgende doen: Hijzelf, niet de moeder van de jongen, brengt zijn zoon naar de training voor het kunstrijden en hij moet ook aanwezig zijn om hem aan te moedigen als hij wedstrijden rijdt. Hij moet zorgen dat zijn zoon samen met andere jongens dingen onderneemt zodat hij ‘één van de jongens’ wordt. De jongen kan dan gemakkelijker een binding met zijn vader krijgen, wat er weer voor zal zorgen dat deze zoon ‘homoweerstand’ opbouwt tijdens zijn ontwikkeling.)
Bovendien kan worden opgemerkt dat, zelfs al waren de omvangen
van de INAH3 bij homoseksuele en heteroseksuele mannen verschillend, er toch gevallen waren waarin de INAH3 bij homoseksuele mannen groter was (niet kleiner) dan de gemiddelde omvang van heteroseksuele mannen. In een van de voorbeelden was de INAH3 van een homoseksuele man groter dan alle andere van de 16 heteroseksuele mannen (behalve een) die aan het onderzoek meededen. Dat gaat lijnrecht in tegen de hypothese van LeVay.

In wetenschappelijke termen is dit als volgt uitgelegd in het maartnummer 1994 van Discover [onderstreping van mij]: “Anne Fausto-Sterling, een ontwikkelingsgenetica aan de Brown University, en een van de belangrijkste academische critici van LeVay, was een van degenen die kritiek hadden op de manier waarop hij zijn gevonden gegevens interpreteerde. "Hij beweerde een groot verschil te hebben ontdekt in de omvang van deze groepen van hersencellen bij homo’s en hetero’s,” zegt ze, “maar er was nog een groot overlappend gebied tussen homo en hetero. Wat hij in feite gevonden heeft was een verdeelbaar verschil, met een paar groter-dan-gemiddelde cellengroepen aan de ene kant, en een paar kleiner-dan-gemiddelde cellengroepen aan de andere kant, en een ruime meerderheid daar tussenin.Zelfs al zouden we kunnen zeggen dat de meeste mensen aan de ene uiterste kant hetero waren, en de meeste aan het andere uiterste kant waren homo, dan blijven we nog zitten met de meerderheid in het midden waar de omvangen van de cellengroepen elkaar overlappen. Als LeVay de gemiddelde omvang van een cellengroep zou bekijken, zou hij daaruit niet kunnen afleiden of hij met een homo of met een hetero van doen had.”

Een samenvatting van de kritieken op LeVay’s onderzoek kan ook worden gevonden in ref. 26 dat volgt op LeVay’s samenvatting van zijn conclusies.

De opzettelijke verkeerde interpretatie van LeVay’s onderzoek door de massamedia is eens te meer een voorbeeld van de manier waarop men met de promotie van homoseksualiteit elke behoefte aan objectiviteit en eerlijkheid negeert. Ze zoeken een speld in een hooiberg maar zullen die nooit vinden. Ik beveel hoofdstuk 4 in REF.1 van harte bij u aan. Het is geschreven door Jeffrey Satinover (“Finding a Needle in the Ocean” – een speld in een hooiberg zoeken).

Terug naar de Inhoudsopgave

8.  Prenatale Hormonale Hypothesen
Kan de omgeving van een foetus in de baarmoeder de ongeboren baby dermate beïnvloeden dat – al is hij ‘hetero’bij de bevruchting – de baby tijdens de zwangerschap zo beïnvloed wordt dat hij vanaf zijn geboorte voorbestemd is homoseksueel te worden? Er is heel wat gespeculeerd op dit gebied. De literatuur staat vol met voorbeelden van ontdekkingen van sommige onderzoekers, die niet bevestigd of nagedaan konden worden door andere onderzoekers. Soms kan een ontdekking noch geverifieerd worden noch weerlegd, omdat de condities van het originele onderzoek niet gereproduceerd kunnen worden.

In een onderzoek, gedaan door Dorner bijvoorbeeld (REF.5; pagina 66) over het Duitsland van na de oorlog, ontdekte men dat er meer mannelijke homoseksuelen waren dan men verwacht had. Men veronderstelde dat dit misschien te maken zou kunnen hebben met ongebruikelijke “hormonale fluctuaties” in hun moeders baarmoeder tijdens de vreselijke omstandigheden aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Een dergelijk verschijnsel zou echter ook gemakkelijk kunnen zijn veroorzaakt door het feit dat er na de oorlog zoveel jongens moesten opgroeien zonder vader en die daardoor leden aan geslachtelijke identiteitsstoornis (een psychologische manifestatie die door de omstandigheden werd veroorzaakt). Let eens op de louter veronderstellende conclusies bij dergelijk onderzoek! Waarom zou stress in de baarmoeder homoseksualiteit veroorzaken? Dat is net zoiets als wanneer je zou zeggen dat als Duitse jongens in het naoorlogse Duitsland beter basketbal spelen dan daarvoor, de stress in de baarmoeder van hun moeder die aanleg zou hebben verbeterd bij hun nakomeling.

Soms is het zelfs komisch. Een ander onderzoek op het gebied van "prenatale hormonale hypothese" is onlangs gepubliceerd door Anthony Bogaert van de Brock University in Canada. Hij veronderstelde dat een van de zeven homoseksuele mannen (statistisch gezien) homoseksueel is geworden omdat de moeder al eerder jongens had gehad. Voor elke oudere biologische broer zou de waarschijnlijkheid groter( met eenderde toegenomen) zijn, dat hij een homoseksueel broertje krijgt. De uitkomst van het onderzoek onder “oudere biologische broers” had een statistische “bètawaarde” met een lagere limiet van een miezerige 0,03 (als de waarde nul was geweest of negatief, dan zou dat statistisch gezien niets hebben uitgemaakt). Het is echter opmerkelijk hoe dit onderzoek van de daken werd geschreeuwd en hoe erover geschreven werd door de massamedia. In een ondersteunende brief van homoseksuele sympathisanten werd geciteerd dat “ongeveer miljoen Amerikanen ofwel homoseksueel zijn of homoseksueel zullen worden omdat hun moeder al jongens had voordat zijzelf geboren waren”. Tegelijkertijd wordt er niets gezegd over het feit dat een vader met oudere jongens meer geneigd kan zijn te vergeten dat zijn jongste zoon hem nodig heeft bij de ontwikkeling van zijn seksuele identiteit. Natuurlijk is het moeilijker voor een vader die veel kinderen heeft.

Bovendien las ik onlangs een overzicht van Bogaerts nieuwe onderzoek in de Los Angeles Times, waarin het volgende te lezen was: ,,Identieke tweelingen hebben hetzelfde DNA en als een van de twee homoseksueel is, dan is de ander dat in 52 % van de gevallen ook, volgens een onderzoek uit 1991. Van twee-eiige tweelingen is dat percentage 22 % en voor andere broers of zussen 9%”. Deze cijfers zijn natuurlijk ontleend aan het onderzoek van Bailey-Pillard in 1991 (zie hoofdstuk 3 hierboven), een onderzoek dat zo grondig onjuist is gebleken door latere onderzoeken (zie hoofdstuk 4 en 6 hierboven). Ik kan gewoon niet geloven dat dergelijke foutieve informatie door de massamedia niet met bijbedoelingen is gegeven. Het moet opzettelijk gedaan zijn om de feiten in diskrediet te brengen, omwille van de politieke correctheid.

Terug naar de Inhoudsopgave

9. Recent Trendy Homoseksueel ”Onderzoek”
Sinds enige jaren is veel van het zogenaamde “onderzoek” over homoseksualiteit geconcentreerd geweest op de vraag wat nu de beste ouders zijn in geval van adoptie van weeskinderen, homoseksuele of heteroseksuele ouders. Wat is nu werkelijk het beste voor de kinderen? Zoveel van dit onderzoek wordt gedirigeerd door de politieke agenda van de homolobby, die vindt dat het niet uitmaakt. Bij het onderzoek moet natuurlijk ook bedacht worden dat het percentage pedofielen groter is bij homoseksuele mannen. (zie Fabel 1 hoofdstuk 4 hierboven)

REF.2 - pagina 95-120 (Vormen homoseksuele ouders een risico voor kinderen?) bevat een uitputtende discussie en ontmaskering van de pro-homoseksuele-ouders-agenda.

REF.6 – “Geen Basis: Wat de onderzoeken ons NIET vertellen over het hebben van een ouderpaar van dezelfde sekse” is een systematische (rapport na rapport) analyse en weerlegging van 49 verschillende onderzoeksrapporten en hun tekortkomingen. De auteurs van dit boek zijn Robert Lerner en Althea Nagai, beide doctoren aan de Universiteit van Chicago. In alle 49 rapporten brengen zij tekortkomingen aan het licht in een of meer van de volgende gebieden:

1. Onduidelijke hypothesen en onderzoeksplanning
2. Te weinig of incompetente onderzoeksgroepen
3. Zelfgemaakte, onbetrouwbare en ongeldige proeven
4. Willekeurige proeven, inclusief deelnemers die zelf weer andere deelnemers ronselen
5. Proeven die te klein zijn om er enige betekenis aan te hechten
6. Ontbrekende of onvolledige statistische analyse

Het hoofdprobleem met dergelijke onderzoeken blijft, dat het hebben van homoseksuele ouders een nieuw verschijnsel is. Er zijn dus niet genoeg voorbeelden beschikbaar voor een competente proef. Er zijn geen betrouwbare statistieken beschikbaar omdat ouderschap van homoseksuelen nog maar kort bestaat.

Belangrijker echter dan de onderzoeken zelf, is de manier waarop de massamedia de resultaten bekend maken, want daardoor wordt namelijk de publieke opinie gevormd. Je ziet zo vaak dat een schrijver van een artikel in de krant, of een verslaggever die een interview houdt met een “expert”, zijn eigen mening opdringt door de toon van zijn artikel of de mensen die hij selecteert voor een interview. Door nauwkeurig geselecteerde citaten en de manier waarop de inhoud van een onderzoeksrapport wordt gepresenteerd, draagt de ‘objectieve’ verslaggever geweldig bij tot de vorming van de publieke opinie over dit – voor kleine kinderen – zo uitermate belangrijke onderwerp.

Lerner en Nagai (de auteurs van het boek) verzamelden krantenartikelen over homoseksueel ouderschap tussen 1979 en 1999. Ze ontdekten dat er in een groot deel van de artikelen gegeneraliseerd werd door te beweren dat alle wetenschappelijke onderzoeken die tot dan toe waren uitgevoerd lieten zien dat kinderen die opgevoed waren door homoseksuele ouders niet verschilden van kinderen die door heteroseksuele ouders waren opgevoed. Vaak werd het zomaar beweerd zonder verwijzing naar een bepaald rapport. De positieve misleidende spiraal die deze falende rapporten via de media veroorzaken, heeft geleid tot een afname van publiek verzet tegen homoseksueel ouderschap voor weeskinderen. De enorme tragedie voor deze kinderen – die vaak al emotioneel verwond zijn – kan niet genoeg benadrukt worden.

Terug naar de Inhoudsopgave